ECLI:NL:GHARL:2016:933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.173.068
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en relevante wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder met de vrouw een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat op 1 juni 2012 was ontbonden. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem was bepaald dat de man een maandelijkse bijdrage van € 1.480,- aan de vrouw moest betalen. Later was dit bedrag verlaagd naar € 1.400,- per maand, met wettelijke indexering. De man verzocht het hof om de alimentatie opnieuw te verlagen naar € 1.175,- per maand, met argumenten over relevante wijzigingen in zijn financiële situatie en de kosten die hij maakt.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de man vier grieven naar voren bracht. De grieven betroffen onder andere een vermeende stijging van zijn inkomen en woonlasten, en extra kosten voor huishoudelijke hulp en aangepaste schoenen. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van relevante wijzigingen van omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot verlaging van de alimentatie, omdat er geen relevante wijziging van omstandigheden was.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man in hoger beroep verworpen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing benadrukt het belang van het aantonen van relevante wijzigingen in de omstandigheden bij verzoeken tot wijziging van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.068
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 273092)
beschikking van de familiekamer van 9 februari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.J.M.D. Maas te Woerden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Germs te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 juli 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 9 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Maas van 29 december 2015 met bijlagen, ingekomen op 30 december 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man (geboren op [geboortedatum] 1935) en de vrouw (geboren op [geboortedatum] 1946) zijn op 21 februari 2005 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2
Bij beschikking van 20 februari 2012, hersteld bij beschikking van 26 maart 2012, heeft de rechtbank Arnhem, voor zover hier van belang, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie) € 1.480,- per maand zal betalen en wel met ingang van de dag dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Het geregistreerd partnerschap is op 1 juni 2012 ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij beschikking van 27 augustus 2012 heeft de rechtbank Arnhem bepaald dat de voormalige gemeenschappelijke woning voor een bedrag van € 435.000,- aan de man wordt toegescheiden en de man aan de vrouw wegens verrekening een bedrag dient te voldoen van € 156.750,-.
3.5
Bij overeenkomst, door partijen ondertekend op 12 december 2012, zijn zij overeengekomen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2013 een partneralimentatie zal voldoen van € 1.400,- per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2014.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot verlaging van zijn onderhoudsbijdrage voor de vrouw, omdat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man voert in zijn grieven aan dat sprake is van relevante wijzigingen van omstandigheden die rechtvaardigen dat zijn onderhoudsbijdrage opnieuw wordt berekend. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
-
primair: de tussen partijen op 12 december 2012 gesloten overeenkomst in die zin te wijzigen dat de daarin vastgestelde onderhoudsbijdrage wordt bepaald op € 1.175,- per maand met ingang van dat datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg en subsidiair met ingang van 1 november 2014 dan wel een bedrag en met ingang van een datum als het hof juist acht;
-
subsidiair: de beschikking van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2012 in die zin te wijzigen dat de daarin vastgestelde onderhoudsbijdrage wordt bepaald op € 1.175,- per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg en subsidiair met ingang van 1 november 2014 dan wel een bedrag en met ingang van een datum als het hof juist acht;
- te bepalen dat de onderhoudsbijdrage per jaar met 33,33% wordt afgebouwd in drie daaropvolgende jaren, zodat hij aan de vrouw, behoudens wijziging van omstandigheden, als bijdrage in haar levensonderhoud zal betalen:
- € 783,- per maand met ingang van 1 november 2015;
- € 392,- per maand met ingang van 1 november 2016;
- nihil met ingang van 1 november 2017;
- te bepalen dat de partneralimentatie van de wettelijke indexering is uitgesloten;
- de vrouw te veroordelen om aan hem terug te betalen al hetgeen vanaf 1 november 2014 aan de vrouw meer heeft betaald dan door het hof zal worden vastgesteld, maar tot ten hoogste € 1.423,90, te vermeerderen met de daarover te berekenen wettelijke rente vanaf 9 december 2014 en vervolgens vanaf de datum waarop na 9 december 2014 een bedrag aan partneralimentatie is betaald; en
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.3
Het hof zal de grieven in hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank heeft verzuimd om een oordeel te geven over de vraag of sprake is van een wijziging ten opzichte van de beschikking van de rechtbank van 12 februari 2012 ofwel ten opzichte van de door partijen op 12 december 2012 ondertekende overeenkomst.
Anders dan de man overweegt het hof in dit kader dat uitsluitend sprake kan zijn van een herbeoordeling van de behoefte en/of draagkracht van partijen indien sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de laatste tussen partijen geldende alimentatieverplichting. In het onderhavige geval dient aldus sprake te zijn van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de door partijen op 12 december 2012 ondertekende overeenkomst. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de afspraken in de overeenkomst van 12 december 2012 de in de beschikking van de rechtbank van 12 februari 2012 vastgestelde partneralimentatie in die zin hebben vervangen. De vraag of de bij beschikking van 12 februari 2012 geldende draagkrachtfactoren, op de woonlasten van de man na, ten tijde van de overeenkomst nog steeds golden, doet aan het voorgaande niet af, nu het partijen bij het bereiken van overeenstemming vrij stond om in meer of mindere mate met deze factoren rekening te houden. Grief 1 faalt in zoverre.
5.3
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan ten opzichte van de omstandigheden die golden ten tijde van de overeenkomst van 12 december 2012.
5.4
In de grieven 2, 3 en 4 voert de man een zestal wijzigingen van omstandigheden aan, namelijk:
1. stijging van zijn inkomen;
2. stijging van zijn woonlasten;
3. kosten huishoudelijke hulp;
4. kosten voor aangepaste schoenen;
5. kosten voor een aan te schaffen auto;
6. vermogen van de vrouw.
5.5
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat een stijging van het inkomen van de man voor hem geen relevante wijziging van omstandigheden vormt, nu hierdoor - bij gelijkblijvende overige omstandigheden - juist een hogere draagkracht aan zijn zijde resteert dan een lagere draagkracht. De eerste omstandigheid is derhalve niet relevant voor de norm als bedoeld in rechtsoverweging 5.1.
5.6
Ten aanzien van de door de man gestelde stijging van zijn woonlasten, de kosten van de huishoudelijke hulp en de kosten van de aangepaste schoenen is het hof van oordeel dat niet duidelijk is geworden hoe hoog deze lasten in 2012 waren, zodat het hof niet kan toetsen of deze kosten daadwerkelijk zijn gestegen. Onder deze omstandigheden kan het hof niet vaststellen of sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Hierbij oordeelt het hof van belang dat niet alleen de hogere woonlasten reeds waren verdisconteerd in de overeenkomst van 12 december 2012, maar ook dat de man ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat hij de kosten voor huishoudelijk hulp en de kosten voor aangepaste schoenen ook al in 2012 had. Dat door de man ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen rekening is gehouden met deze kosten, zoals door hem gesteld, is niet gebleken en dient bovendien voor zijn rekening en risico te blijven. De vergelijking van deze laatste kosten met herinrichtingskosten, zoals door de advocaat van de man ter mondelinge behandeling aangevoerd, gaat niet op nu niet is gebleken dat de man niet in staat is deze kosten vanuit zijn spaargeld te voldoen. Het hof wijst op de toelichting van deze kosten in het Rapport Alimentatienormen versie 2016. Voor zover al aansluiting dient te worden gezocht bij de herinrichtingskosten, zijn door de man geen feiten of omstandigheden gesteld om af te wijken van de aanbevelingen van de Expertgroep.
5.7
Ten aanzien van de door de man gestelde kosten voor een nog aan te schaffen auto overweegt het hof dat dit een toekomstige onzekere omstandigheid is, zodat op dit moment geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Gelet op het voorgaande falen grief 2 en 3.
5.8
Voor zover de man stelt dat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen rekening hebben gehouden met het vermogen van de vrouw, overweegt het hof dat de man deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd en dient dit reeds hierom voor zijn rekening en risico te blijven. Dit geldt temeer nu bij beschikking van 27 augustus 2012 is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 156.750,- diende te voldoen, zodat de man ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was met (in ieder geval deel een van) het vermogen van de vrouw. Grief 4 faalt.
5.9
Nu de grieven falen, zal het primaire en subsidiaire verzoek van de man niet worden toegewezen. Het hof ziet geen aanleiding de verzoeken terzake van de afbouw van de alimentatie te honoreren, nu het hof van oordeel dat geen sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de wettelijke termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de man kan worden gevergd. Evenmin bestaat er aanleiding het verzoek tot uitsluiting van de indexering te honoreren, nu gesteld noch gebleken is dat de vermoedelijke stijging van het inkomen van de man niet voor hem geldt.
5.1
Partijen verzoeken het hof over en weer elkaar te veroordelen in de proceskosten. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen in de proceskosten omdat hij haar op korte termijn tweemaal nodeloos in rechte heeft betrokken, waardoor de vrouw zich met hoge kosten ziet geconfronteerd. De man heeft ter mondelinge behandeling zijn verzoek in die zin aangepast dat hij verzoekt de proceskosten te compenseren.
5.11
Het hof overweegt in dit kader dat het de man, indien partijen er niet in slagen om in onderling overleg tot overeenstemming te komen, vrij staat het geschil voor te leggen aan de rechter. Dit geldt ook indien de man wenst te ageren tegen de beslissing in eerste aanleg. Anders dan de vrouw ter mondelinge behandeling heeft betoogd, blijkt daar niet aanstonds uit dat de man nodeloos procedeert. Onder deze omstandigheden, mede gelet op de familierechtelijke band tussen partijen, ziet het hof op dit moment geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten.

6.De slotsom

6.1
Nu de grieven van de man falen, zal het hof het verzoek in hoger beroep verwerpen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het verzoek in hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Prakke-Nieuwenhuizen en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 9 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.