In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen. De vader en de moeder, die gezamenlijk het gezag uitoefenden, waren in een eerdere beschikking door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 9 februari 2016, in hun gezag over de kinderen ontheven. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, met benoeming van een gecertificeerde instelling als voogd. De kinderen waren sinds februari 2013 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en de ondertoezichtstelling was herhaaldelijk verlengd.
In hoger beroep heeft de vader grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank, met het verzoek om het gezag over de kinderen te behouden. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de kinderen vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De kinderen ontwikkelden zich goed in hun pleeggezin, en het hof concludeerde dat beëindiging van het gezag in hun belang was.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de vader was beëindigd. De vader werd weliswaar erkend in zijn betrokkenheid bij de kinderen, maar het belang van stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie woog zwaarder. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijkheid in het opvoedingsperspectief van de kinderen, vooral gezien hun leeftijd en de wettelijke vereisten omtrent informatievoorziening over verlengingen van ondertoezichtstellingen.