ECLI:NL:GHARL:2016:9294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
200.190.820/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en de belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen. De vader en de moeder, die gezamenlijk het gezag uitoefenden, waren in een eerdere beschikking door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 9 februari 2016, in hun gezag over de kinderen ontheven. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, met benoeming van een gecertificeerde instelling als voogd. De kinderen waren sinds februari 2013 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en de ondertoezichtstelling was herhaaldelijk verlengd.

In hoger beroep heeft de vader grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank, met het verzoek om het gezag over de kinderen te behouden. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de kinderen vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De kinderen ontwikkelden zich goed in hun pleeggezin, en het hof concludeerde dat beëindiging van het gezag in hun belang was.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de vader was beëindigd. De vader werd weliswaar erkend in zijn betrokkenheid bij de kinderen, maar het belang van stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie woog zwaarder. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijkheid in het opvoedingsperspectief van de kinderen, vooral gezien hun leeftijd en de wettelijke vereisten omtrent informatievoorziening over verlengingen van ondertoezichtstellingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.820/01
(zaaknummer rechtbank C/18/157941/FA RK 15-1796)
beschikking van 17 november 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers te Leek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling

Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI,

2.[de pleegouders] ,

verder te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder
.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 april 2016;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Kamp-Wiggers van 11 mei 2016 met productie(s);
- een e-mailbericht van de moeder aan het hof van 18 oktober 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2016 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen en namens de GI is mevrouw [D] verschenen.
3.
De vaststaande feiten
3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006; en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007. De vader en de moeder oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) uit.
3.2
De kinderen zijn (laatstelijk) op 5 februari 2013 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervolgens steeds verlengd.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 2 juli 2015, heeft de raad verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen te beëindigen, met benoeming van de GI tot voogd.
3.4
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het gezag van de vader over de kinderen is beëindigd en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om het gezag van de vader over de kinderen te beëindigen af te wijzen, althans zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie vermoge te behagen.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hun persoon en ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn te dragen en dat beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is. De kinderen verblijven sinds februari 2013 in het huidige pleeggezin, zij ontwikkelen zich daar goed en gebleken is dat er rust voor de kinderen is ontstaan nadat de beslissing van de rechtbank om het gezag van de ouders te beëindigen aan hen is medegedeeld. De vader heeft weliswaar blijk gegeven van duurzame bereidheid om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien, hetgeen hem te prijzen valt, maar doorslaggevend in de onderhavige situatie is niet de bereidheid van de vader om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien, maar het belang van de kinderen bij rust, stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie en bij voortzetting van een ongestoord hechtingsproces. Een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing sluit daarbij niet aan. Wettelijk is immers voorgeschreven dat de kinderen vanaf hun twaalfde jaar geïnformeerd moeten worden omtrent verlengingen van beide maatregelen en daarover hun mening mogen geven, hetgeen onzekerheid voor hen zal meebrengen. Voor een harmonieuze ontwikkeling van de kinderen is het belangrijk dat er duidelijkheid bestaat over hun opvoedingsperspectief. Dit belang dient te prevaleren boven het belang van de vader bij behoud van het gezag. Daar komt bij dat indien de vader het gezag zou behouden terwijl het gezag van de moeder is beëindigd, de vader inspraak zou hebben bij beslissingen over de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Het hof deelt de door de raad ter zitting geuite vrees dat daardoor de strijd tussen de ouders weer oplaait, hetgeen ook bij de kinderen mogelijk tot nieuwe onrust kan leiden en derhalve niet in hun belang moet worden geacht.
5.5
Voor het hof is duidelijk dat de vader veel van de kinderen houdt. Hij heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij vreest dat hij als gevolg van de beëindiging van zijn gezag minder bij de kinderen betrokken zal worden. Een beëindiging van het gezag laat echter onverlet dat de vader een rol blijft spelen in het leven van de kinderen, dat hij betrokken blijft bij hun ontwikkeling en dat hij recht heeft op contact met hen.
5.6
Op grond van het vorenstaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen en is op 17 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.