ECLI:NL:GHARL:2016:9211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
200.191.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieplicht in hoger beroep met betrekking tot de vader en moeder van een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling en informatieplicht tussen een vader en moeder van een kind, geboren uit een eerder huwelijk dat door echtscheiding is ontbonden. De vader, die in een Penitentiaire Inrichting verblijft, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2016 aangevochten, waarin zijn verzoek om omgang met het kind en informatievoorziening door de moeder werd afgewezen. De rechtbank had bepaald dat de moeder de vader twee keer per jaar, via haar advocaat, moest informeren over de ontwikkeling van het kind, met inachtneming van de veiligheid. De vader verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen, terwijl de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2016 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en de vader was vertegenwoordigd door zijn advocaat. De raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat het kind, dat op jonge leeftijd in het buitenland is opgevoed, thans rust nodig heeft en dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat omgang met hem in het belang van het kind zou zijn, en dat de moeder terecht de informatieplicht heeft beperkt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.286
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 399282)
beschikking van 17 november 2016
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de PI Veenhuizen, [bepaalde locatie],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J.C.M. Karskens te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 10 mei 2016;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Whiterod van 27 september 2016 met producties.
2.2
De hierna te noemen [kind] heeft van de haar door het hof geboden gelegenheid om te worden gehoord naar aanleiding van het verzoek van de vader geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2016 plaatsgevonden. Namens de vader is diens advocaat verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.L.M. Broeders, kantoorgenoot van mr. Whiterod. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2003 [kind] geboren, over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder hem één keer per maand voorziet van schriftelijke informatie over [kind] met bijsluiting van een recente foto één maal per half jaar en te bepalen dat tussen hem en [kind] een contactregeling zal gelden van één middag in de maand, waarbij [kind] hem in de PI kan bezoeken dan wel dat [kind] éénmaal per maand telefonisch contact met hem kan hebben een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per overtreding.
De rechtbank heeft bepaald dat de moeder de vader twee maal per jaar, met ingang van 1 juni 2016, uitsluitend via haar advocaat – mits dit veilig wordt geoordeeld door het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) – met inachtneming van de veiligheid rondom [kind], zal informeren over de ontwikkeling van [kind] en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de informatievoorziening over [kind] en de omgang tussen de vader en [kind].
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vader verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 16 februari 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat zijn oorspronkelijke verzoek alsnog wordt toegewezen.
4.3
De moeder verzoekt het hof de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. De rechter kan op grond van artikel 1:377b lid 2 BW bepalen dat die informatieplicht buiten toepassing blijft indien het belang van het kind dit vereist.
5.3
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om omgang met [kind] heeft afgewezen. De door de rechtbank genoemde argumenten van de geschiedenis en de door de moeder genoemde LEC EGG-rapportage, kunnen de beslissing niet dragen. Niet is komen vast te staan dat het feit dat [kind] zonder toestemming van de moeder geruime tijd (van juni 2007 tot juni 2013) in Soedan heeft verbleven – voor welke ontvoering hij strafrechtelijk is veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf – van een zodanige invloed is geweest op de ontwikkeling van [kind] in de verhouding tot de vader, dat enig contact ontzegd moet worden.
Een raadsonderzoek, maar ook het horen van [kind], zal daarover meer duidelijkheid kunnen bieden. Hij kan voorts niet begrijpen dat enkel het door de moeder aan hem verstrekken van informatie over [kind] in strijd is met de belangen van [kind].
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank het verzoek van de vader om een contactregeling tussen hem en de dochter vast te stellen terecht heeft afgewezen. Zij is van mening dat de vader zijn recht op omgang met [kind] heeft verloren. Het feit dat de vader betwijfelt of de gebeurtenissen, waarbij [kind] op vierjarige leeftijd is weggerukt van haar ouders en ondergebracht en opgevoed door vreemden, schadelijk is voor de ontwikkeling van [kind], geeft volgens de moeder in feite reeds het antwoord dat de rechtbank juist heeft beslist. De vader toont geen spijt of inzicht in zijn handelen. [kind] heeft thans rust nodig om in Nederland te aarden en een band met de moeder op te bouwen. [kind] heeft geen gehoor gegeven aan de door het hof geboden mogelijkheid om te worden gehoord, omdat zij met rust gelaten wil worden. Er bestaan risico’s ten aanzien van veiligheid en eerwraak. De vader heeft haar tijdens zijn proefverlof bedreigd, aldus de moeder.
5.5
Bij zijn beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter aan wie wordt verzocht op de voet van artikel 1:377a lid 1 BW een omgangsregeling vast te stellen kan zijn beslissing zo nodig aanhouden in afwachting van (nader) onderzoek. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.6
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. De raad heeft in dat verband bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat het voor [kind], gelet op de omstandigheden dat zij na haar lange verblijf in het buitenland nu nog relatief kort in Nederland verblijft, een achterstand op school heeft in te halen en zij nu bovendien de puberteitsleeftijd heeft bereikt, thans te belastend is om haar in een onderzoek te betrekken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het thans niet in het belang van [kind] is dat zij zal worden onderworpen aan een onderzoek. De vader heeft [kind] in 2007 tijdens een vakantie in Egypte tegen de wil van de moeder bij zijn familie in Soedan ondergebracht. Hij heeft in de jaren daarna diverse uitspraken van zowel Nederlandse als Soedanese rechters om [kind] weer aan de moeder toe te vertrouwen, genegeerd. Eerst in juni 2013 is [kind] bij de moeder in Nederland teruggekeerd. De vader is in 2010 strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal dertien jaar voor het opzettelijk onttrekken van [kind] aan het wettig over haar gestelde gezag. Gelet op het voorgaande acht het hof de stelling van de moeder dat bij [kind] thans geen ruimte bestaat om contact te hebben met de vader volstrekt aannemelijk. Het behoeft naar het oordeel van het hof geen betoog dat [kind], die op zo jonge leeftijd bij familie in het buitenland, niet zijnde haar ouders, werd ondergebracht en daar vervolgens gedurende zes jaar is opgevoed om vervolgens in 2013 met haar moeder in Nederland te worden herenigd, thans tijd en rust nodig heeft om – na dergelijk ingrijpende gebeurtenissen in haar nog jonge leven – te kunnen aarden in deze nieuwe situatie. [kind]’s uitlating dat zij nieuwsgierig is naar haar vader leidt niet tot de conclusie dat zij thans daadwerkelijk contact met haar vader wil. Veel meer kan daaraan de conclusie worden verbonden dat zij naar contact streeft op het moment dat zij daartoe voldoende is toegerust en toe is aan het hebben van contact. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:377a, lid 3, BW in die zin dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind]. De desbetreffende grief van de vader faalt derhalve.
5.7
De vader heeft voorts verzocht om toewijzing van zijn oorspronkelijke verzoek, te weten om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te bepalen dat de moeder hem één keer per maand voorziet van informatie over het welzijn van [kind] met – één maal per half jaar – bijsluiting van een recente pasfoto van [kind], overlegging van recente schoolrapporten en zo nodig ook medische informatie. De moeder heeft verklaard de vader in beperkte mate van informatie over [kind] te willen voorzien, mits dit met inachtneming van de veiligheid rondom [kind] verantwoord wordt geoordeeld door het LEC EGG. Het hof is, gelet op hetgeen in de voorgaande rechtsoverweging is opgenomen, van oordeel dat in de huidige omstandigheden de door de rechtbank opgelegde informatieregeling passend is. Ook het hof ziet in dit geval geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Deze grief van de vader faalt eveneens.
5.8
Het hof heeft [kind] in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven omtrent het verzoek van de vader. [kind] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het hof is van oordeel dat het hier gaat om het recht van een kind om te worden gehoord en niet om de plicht van een kind om een mening te geven. Ook de derde grief van de vader faalt derhalve.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
van 16 februari 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 17 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.