In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen T&N De Groot B.V. en Dela Vastgoed B.V. over de totstandkoming en beëindiging van een huurovereenkomst. De Groot, die een bedrijfsruimte huurde van Dela, vorderde in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de kantonrechter dat Dela in het gelijk stelde. De kantonrechter had geoordeeld dat Dela niet tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd door het afbreken van onderhandelingen over een mogelijke contractsovername door een derde partij. De zaak draait om de vraag of De Groot gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de onderhandelingen en of Dela onrechtmatig heeft gehandeld door deze af te breken.
De feiten zijn als volgt: De Groot huurde sinds 2001 een bedrijfsruimte van Dela, maar door brandstichtingen in de onderverhuurde ruimtes ontstonden financiële problemen. De Groot zocht naar een oplossing en benaderde Dela voor een mogelijke contractsovername door een derde partij. Er vonden verschillende gesprekken plaats, maar er werd geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden. De kantonrechter oordeelde dat Dela niet in gebreke was gebleven en dat De Groot niet kon aantonen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen.
Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter en concludeerde dat De Groot onvoldoende feiten had aangedragen om te stellen dat Dela onrechtmatig had gehandeld. De Groot had geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen aan de onderhandelingen, en Dela was vrij om de onderhandelingen af te breken. Het hof verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling van de incidentele vordering van Dela, waarbij de schade wegens derving van huurpenningen aan de orde zou komen.