Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
“Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens
geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, (…) wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de
ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de
andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk
voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.”
“Het verzoek wordt afgewezen, indien:
a. de minderjarige al een op grond van dit artikel gewijzigde geslachtsnaam heeft;
b. de minderjarige van twaalf jaar of ouder niet instemt met de verzochte geslachtsnaamswijziging;
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.”
Nu de wettelijke vertegenwoordigers van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van mening verschillen over een eventuele wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is er sprake van een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, dat beoordeeld dient te worden op grond van artikel 1:253a BW. Dit artikel vormt voor de burgerlijke rechter een zelfstandig toetsingskader en bepaalt dat ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De burgerlijke rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt bovendien dat hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Dit betekent dat het hof weliswaar rekening houdt met de omstandigheid dat artikel 3 van het besluit het primaat legt bij de mening van de minderjarige van 12 jaar of ouder, maar dat dit binnen het toetsingskader van artikel 1:253a BW niet van doorslaggevende betekenis hoeft te zijn.
Ofschoon rechtstreekse toetsing door de burgerlijke rechter aan artikel 3 van het besluit dus niet mogelijk is, dient het bepaalde in dit artikel en hetgeen daaromtrent in de nota van toelichting bij het besluit is vermeld wel bij voormelde beoordeling in aanmerking te worden genomen.