Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
hierna: [appellanten] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
[appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 1 september 2016 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat hun schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, dan wel deze te verlengen met een door het hof juist te achten periode.
[appellanten] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[Appellant 1] is gedurende 24 uur per week werkzaam bij een koeriersbedrijf. Vanaf eind november 2015 heeft hij ook een periode van vijf weken bij een distributiecentrum gewerkt. [Appellant 2] werkt gedurende 10 uur per week bij een schoonmaakbedrijf.
[appellanten] hebben langdurig (naar eigen zeggen: gedurende vijf jaar) gebruik gemaakt van budgetbeheer. Dit beheer is gestopt, omdat volgens de verklaring van [appellanten] de maximale termijn voor het budgetbeheer was bereikt.
[Appellant 2] het volgende voorgehouden:
“ - De schuldenaren zijn er expliciet op gewezen dat zij zich tot het uiterste dienen in te spannen om fulltime werk te vinden en te behouden. Zolang de schuldenaren niet fulltime werken, dienen zij maandelijks minimaal vier schriftelijke sollicitatiebewijzen per persoon: aan de bewindvoerder over te leggen.
Vaststaat dat [appellanten] vanaf de aanvang van hun schuldsaneringsregeling de bewindvoerder onvoldoende hebben geïnformeerd over zaken waarvan zij door de reeds aan hen verstrekte informatie wisten, dan wel behoorden te weten, dat deze van belang waren. Dit geldt onder meer voor de verplichting om de bewindvoerder afschriften te verstrekken van loonstroken en inzicht te geven in al dan niet ontvangen toeslagen. In het bijzonder geldt dit verder voor de door [Appellant 1] en [Appellant 2] met het oog op hun inspanningsverplichting om fulltime betaald werk te verkrijgen te verstrekken bewijsstukken van door hen verrichte sollicitaties. Het gaat hier met name om vacatureteksten, sollicitatiebewijzen en eventuele reacties van benaderde bedrijven.
Het hierin aan [appellanten] te maken verwijt weegt zwaar, nu zij op 8 juli 2015 omtrent hun ter zake van de nakoming van hun verplichtingen geconstateerde tekortkomingen door de rechter-commissaris zijn gehoord en zij de kans hebben gekregen om alsnog volgens de geldende regels aan die verplichtingen te voldoen. [Appellant 1] en
[Appellant 2] hebben deze hen geboden kans echter niet benut, nu zij ook na voormelde datum de bewindvoerder niet hebben voorzien van ten minste vier maandelijks verrichte schriftelijke sollicitaties. Zelfs nadat de rechtbank bij vonnis van 1 september 2016 hun schuldsaneringsregeling had beëindigd, zijn [appellanten] hierin passief gebleven. De verwijzing van [appellanten] naar een door hun advocaat op 1 november 2016 aan het hof gezonden overzicht van verrichte sollicitaties, is in dit verband ontoereikend. Dit overzicht is niet controleerbaar en geeft, zonder de hiervoor genoemde bijbehorende stukken, geen uitsluitsel over de vraag of daadwerkelijk, voldoende en op deugdelijke wijze naar aanvullend betaald werk is gesolliciteerd.
Met het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat [appellanten] ook de op hun rustende (aanvullende) sollicitatieplicht niet naar behoren zijn nagekomen.
Dat [appellanten] in korte tijd te maken hebben gehad met enkele ingrijpende gebeurtenissen - [Appellant 2] heeft een miskraam gekregen, haar moeder is ernstig ziek geweest en er is ingebroken in hun woning - waardoor zij dusdanig veel stress hebben gehad dat de verplichtingen in het kader van hun schuldsaneringsregeling in het gedrang zijn gekomen, wil het hof wel aannemen, maar deze omstandigheden zijn onvoldoende om de ten aanzien van meerdere verplichtingen begane verzuimen gedurende een zo lange periode verschoonbaar te achten.
De omstandigheid dat [appellanten] inmiddels stappen hebben gezet om te komen tot benoeming van een beschermingsbewindvoerder die hen naast het beheer over hun vermogen ter zijde zal staan bij de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is, in aanmerking genomen de langdurige periode waarin verplichtingen zijn verzaakt, ontoereikend. Niet valt in te zien waarom [Appellant 1] en
[Appellant 2] gelet op het grote belang dat zij hebben bij het verkrijgen van een schone lei indien zij met goed gevolg hun schuldsaneringstraject doorlopen, al niet in een veel eerder stadium een dergelijk initiatief hadden kunnen nemen.
3.6 Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
10 november 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.