ECLI:NL:GHARL:2016:9012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
200.198.606
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van wettelijke schuldsaneringsregelingen wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregelingen van appellanten, [Appellant 1] en [Appellant 2], door de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft op 1 september 2016, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling van appellanten beëindigd omdat zij niet voldaan hebben aan hun informatie- en sollicitatieverplichtingen. Appellanten zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om de regeling voort te zetten of te verlengen.

Het hof heeft op 3 november 2016 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij appellanten in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaat mr. S. van Beers. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder en een eerdere kans van de rechter-commissaris, niet de vereiste inspanningen hebben geleverd om fulltime werk te vinden en niet de nodige sollicitatiebewijzen hebben overlegd. De rechtbank had eerder al geconstateerd dat appellanten niet aan hun verplichtingen voldeden, wat leidde tot de beëindiging van hun schuldsaneringsregeling.

Het hof oordeelt dat de omstandigheden die appellanten aanvoeren, zoals persoonlijke tegenslagen, onvoldoende zijn om de langdurige verzuimen te rechtvaardigen. De verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling zijn strikt en appellanten hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om deze verplichtingen na een eventuele verlenging na te komen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van appellanten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.198.606
(insolventienummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C 05/14/819 en C/05/14/821)
arrest van 10 november 2016
inzake
[Appellant 1],
en
[Appellant 2],
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. S. van Beers.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnissen van 15 september 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van [appellanten] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 1 september 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op verzoek van de bewindvoerder, [bewindvoerder] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 8 september 2016 ingekomen verzoekschrift zijn
[appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 1 september 2016 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat hun schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, dan wel deze te verlengen met een door het hof juist te achten periode.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brieven met bijlagen van 12 september 2016 en 20 oktober 2016 van mr. Van Beers, de brief met bijlagen van 20 oktober 2016 van de bewindvoerder en de brief met bijlagen van 1 november 2016 van mr. Van Beers.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2016, waarbij
[appellanten] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[Appellant 1] , geboren op 16 juni 1972, en [Appellant 2] , geboren op 1 januari 1977, zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
[Appellant 1] is gedurende 24 uur per week werkzaam bij een koeriersbedrijf. Vanaf eind november 2015 heeft hij ook een periode van vijf weken bij een distributiecentrum gewerkt. [Appellant 2] werkt gedurende 10 uur per week bij een schoonmaakbedrijf.
[appellanten] hebben langdurig (naar eigen zeggen: gedurende vijf jaar) gebruik gemaakt van budgetbeheer. Dit beheer is gestopt, omdat volgens de verklaring van [appellanten] de maximale termijn voor het budgetbeheer was bereikt.
3.2
Op 8 juli 2015 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden omdat [appellanten] niet voldeden aan de sollicitatie- en de informatieplicht en omdat sprake was van een strafbeschikking wegens te hard rijden, waartegen [appellanten] verzet hadden aangetekend. De rechter-commissaris heeft daarin onvoldoende aanleiding gezien de schuldsaneringsregeling van [appellanten] voor beëindiging voor te dragen. Blijkens het op 8 juli 2015 opgemaakte verkort proces-verbaal is aan [Appellant 1] en
[Appellant 2] het volgende voorgehouden:
“ - De schuldenaren zijn er expliciet op gewezen dat zij zich tot het uiterste dienen in te spannen om fulltime werk te vinden en te behouden. Zolang de schuldenaren niet fulltime werken, dienen zij maandelijks minimaal vier schriftelijke sollicitatiebewijzen per persoon: aan de bewindvoerder over te leggen.
- De schuldenaren dienen een kopie van de huurspecificatie over de maand juli 2014 aan de bewindvoerder te verstrekken. De schuldenaren zijn erop gewezen dat zij de bewindvoerder- gevraagd en ongevraagd - op de hoogte dienen te houden van alle (financiële) zaken die de schuldsaneringsregeling (kunnen) raken. Wanneer de bewindvoerder de schuldenaren om stukken verzoekt, dienen zij deze stukken per omgaande aan de bewindvoerder over te leggen.- Indien het verzet tegen de opgelegde strafbeschikking niet slaagt, dienen de schuldenaren de boete binnen de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling te voldoen.”
3.3
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellanten] thans tussentijds beëindigd, omdat [appellanten] niet hebben voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verwijtbaar is dat [appellanten] zich, nadat de rechter-commissaris hen op 8 juli 2015 een laatste kans heeft gegeven, niet hebben gehouden aan de destijds gemaakte afspraken. Ook heeft de bewindvoerder [appellanten] er meerdere malen aan herinnerd door middel van brieven, telefonisch contact en mails dat zij zich moeten houden aan de verplichtingen. Hieraan hebben [appellanten] echter geen gevolg gegeven en tevens hebben zij nieuwe schulden laten ontstaan. Tot slot zijn [appellanten] , ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting van 18 augustus 2016 verschenen. Daarbij hebben zij geen blijk gegeven van een inzet om tot een goed einde van hun schuldsaneringsregeling te willen komen, aldus de rechtbank.
Gelet op het verloop van de schuldsaneringsregelingen, het niet nakomen van de gemaakte afspraken en de passieve houding van [appellanten] , heeft de rechtbank geen vertrouwen in een succesvolle voortzetting van die regelingen.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. De wettelijke schuldsaneringsregeling kent een aantal (strikte) verplichtingen, waaronder de verplichting om de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de regeling.
Vaststaat dat [appellanten] vanaf de aanvang van hun schuldsaneringsregeling de bewindvoerder onvoldoende hebben geïnformeerd over zaken waarvan zij door de reeds aan hen verstrekte informatie wisten, dan wel behoorden te weten, dat deze van belang waren. Dit geldt onder meer voor de verplichting om de bewindvoerder afschriften te verstrekken van loonstroken en inzicht te geven in al dan niet ontvangen toeslagen. In het bijzonder geldt dit verder voor de door [Appellant 1] en [Appellant 2] met het oog op hun inspanningsverplichting om fulltime betaald werk te verkrijgen te verstrekken bewijsstukken van door hen verrichte sollicitaties. Het gaat hier met name om vacatureteksten, sollicitatiebewijzen en eventuele reacties van benaderde bedrijven.
Het hierin aan [appellanten] te maken verwijt weegt zwaar, nu zij op 8 juli 2015 omtrent hun ter zake van de nakoming van hun verplichtingen geconstateerde tekortkomingen door de rechter-commissaris zijn gehoord en zij de kans hebben gekregen om alsnog volgens de geldende regels aan die verplichtingen te voldoen. [Appellant 1] en
[Appellant 2] hebben deze hen geboden kans echter niet benut, nu zij ook na voormelde datum de bewindvoerder niet hebben voorzien van ten minste vier maandelijks verrichte schriftelijke sollicitaties. Zelfs nadat de rechtbank bij vonnis van 1 september 2016 hun schuldsaneringsregeling had beëindigd, zijn [appellanten] hierin passief gebleven. De verwijzing van [appellanten] naar een door hun advocaat op 1 november 2016 aan het hof gezonden overzicht van verrichte sollicitaties, is in dit verband ontoereikend. Dit overzicht is niet controleerbaar en geeft, zonder de hiervoor genoemde bijbehorende stukken, geen uitsluitsel over de vraag of daadwerkelijk, voldoende en op deugdelijke wijze naar aanvullend betaald werk is gesolliciteerd.
Met het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat [appellanten] ook de op hun rustende (aanvullende) sollicitatieplicht niet naar behoren zijn nagekomen.
Dat [appellanten] in korte tijd te maken hebben gehad met enkele ingrijpende gebeurtenissen - [Appellant 2] heeft een miskraam gekregen, haar moeder is ernstig ziek geweest en er is ingebroken in hun woning - waardoor zij dusdanig veel stress hebben gehad dat de verplichtingen in het kader van hun schuldsaneringsregeling in het gedrang zijn gekomen, wil het hof wel aannemen, maar deze omstandigheden zijn onvoldoende om de ten aanzien van meerdere verplichtingen begane verzuimen gedurende een zo lange periode verschoonbaar te achten.
3.5
Op grond van het voorgaande dienen de schuldsaneringsregelingen ten aanzien van [appellanten] tussentijds te worden beëindigd. Voor de door [appellanten] (subsidiaire) verzochte verlenging van de looptijd van hun schuldsaneringsregeling, zo nodig tot de maximale duur van vijf jaar, bestaat onvoldoende aanleiding. Bij dit oordeel is van belang dat [appellanten] vanaf de aanvang van hun schuldsaneringsregeling hun verplichtingen niet, althans onvoldoende, zijn nagekomen, dat zij ook na het verhoor bij de rechter-commissaris op 8 juli 2015 geen aantoonbare verbetering hebben laten zien en dat niet is gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat zij bij een verlenging van hun regeling de verplichtingen wel naar behoren zullen nakomen.
De omstandigheid dat [appellanten] inmiddels stappen hebben gezet om te komen tot benoeming van een beschermingsbewindvoerder die hen naast het beheer over hun vermogen ter zijde zal staan bij de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is, in aanmerking genomen de langdurige periode waarin verplichtingen zijn verzaakt, ontoereikend. Niet valt in te zien waarom [Appellant 1] en
[Appellant 2] gelet op het grote belang dat zij hebben bij het verkrijgen van een schone lei indien zij met goed gevolg hun schuldsaneringstraject doorlopen, al niet in een veel eerder stadium een dergelijk initiatief hadden kunnen nemen.
3.6 Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 september 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, C.G. ter Veer en R.A. van der Pol, en is op
10 november 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.