ECLI:NL:GHARL:2016:9007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
200.195.550
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en oordeel over toekomstperspectief kind

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind, [kind], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 19 april 2016, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder is van mening dat het toekomstperspectief van [kind] bij haar ligt en niet bij de pleegouders. De GI, William Schrikker Stichting, verzet zich tegen het hoger beroep en verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2016 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. S.L. Geeraths. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook vertegenwoordigd. De pleegouders zijn niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in haar hoger beroep niet gericht is tegen het dictum van de bestreden beschikking, maar tegen de overweging dat het toekomstperspectief van [kind] in het pleeggezin ligt. Het hof overweegt dat het hoger beroep niet gericht is op wijziging van de eindbeslissing van de rechtbank, maar enkel op een overweging die niet als een beslissing kan worden aangemerkt waartegen hoger beroep openstaat.

Uiteindelijk heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij het eens was met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar niet met de overweging over het toekomstperspectief van [kind]. De beschikking is uitgesproken op 10 november 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.195.550
(zaaknummers rechtbank Overijssel, 171542 en 178239)
beschikking van 10 november 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[pleegouders]
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (verder: de kinderrechter) van 27 oktober 2015 (in zaaknummer 171542) en van7 december 2015 (in zaaknummer 178239) en naar de beschikking van de meervoudige kamer in rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 19 april 2016 (in beide zaaknummers).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juli 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 12 augustus 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
Namens de GI is verschenen [vertegenwoordiger van de stichting].
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
De pleegouders zijn hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [man], verder te noemen: de vader, - die tot oktober 2014 hebben samengewoond - is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [kind], verder: [kind], geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind].
3.2
Bij beschikking van 24 mei 2013 heeft de kinderrechter [kind] op verzoek van de raad voorlopig ondertoezicht gesteld.
3.3
Bij beschikking van 31 mei 2013 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin voor de duur van de voorlopige onder toezichtstelling.
3.4
Bij beschikking van 4 juni 2013 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar en de GI gemachtigd om [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, eveneens voor een jaar. Deze maatregelen zijndaarna steeds zijn verlengd, laatstelijk bij (tussen)beschikking van de kinderrechter van 20 mei 2015, voorwat betreft de ondertoezichtstelling tot 24 mei 2016 en voor wat betreft de uithuisplaatsing tot uiterlijk 24 november 2015, onder aanhouding van elke nadere beslissing.
3.5
Bij voormelde (tussen)beschikking van 27 oktober 2015 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 april 2016, elke nadere beslissing aangehouden, de raad verzocht om te onderzoeken op welke plek [kind] het best op kan groeien en daarover aan de rechtbank te rapporteren en elke nadere beslissing aangehouden tot aan de meervoudige kamer zitting van 1 april 2016
3.6
Bij voormelde beschikking van 7 december 2015 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI van 16 oktober 2015 met betrekking tot (wijziging van) omgang tussen de moeder en [kind], gedeeltelijk vervallen verklaard, bepaald dat de moeder in de even weken op woensdag van 9.30 tot 12.00 uur en in de oneven weken op woensdag van 9.30 uur tot 17.00 uur recht heeft op omgang met [kind] en elke nadere beslissing aangehouden tot aan de zitting van 25 januari 2016
Ter zitting van 25 januari 2016 heeft de kinderrechter de behandeling opnieuw aangehouden en de zaak verwezen naar de zitting (van de meervoudige kamer, hof) van 1 april 2016, om gelijktijdig te worden behandeld met het op 27 oktober 2015 aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. .
3.7
De raad heeft de rechtbank op 15 maart 2016 gerapporteerd en geadviseerd.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 19 april 2016 heeft de rechtbank in zaaknummer 171542de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 24 mei 2016 en in zaaknummer 178239 de beslissing van de kinderrechter van 7 december 2015 met betrekking tot de omgang tussen de moeder en [kind] gehandhaafd.
3.9
Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 24 mei 2017.
Van deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
3.1
[kind] is op 12 juni 2013 vanuit het ziekenhuis waar zij is geboren geplaatst in een crisispleeggezin. Zij is op 24 juni 2013 geplaatst in een netwerkpleeggezin (oom en tante mz) en op 1 september 2013 in het gezin van de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 april 2016. De grief ziet op het toekomstperspectief van [kind]. De moeder verzoekt het hof de beschikking van 19 april 2016 te vernietigen en (het hof leest:) opnieuw recht te doen en te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing wordt verleend en hierbij te bepalen, althans te overwegen, dat het perspectief van [kind] bij de moeder ligt, althans dat het perspectief van [kind] (nog) niet bij het pleeggezin ligt, althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer. De GI verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Blijkens het beroepschrift is het hoger beroep van de moeder niet gericht tegen het dictum van de bestreden beschikking (dat, kort gezegd, luidt: “verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing”), maar tegen de overweging in die bestreden beschikking die tot de verlenging van de uithuisplaatsing heeft geleid, dat het toekomstsperspectief van [kind] in het pleeggezin ligt. Het hof zal allereerst dienen te beoordelen of bij deze stand van zaken de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Behoudens het hier niet aan de orde zijnde geval van hoger beroep tegen tussenuitspraken, is het rechtsmiddel van hoger beroep erop gericht een in het dictum van de bestreden uitspraak vervatte eindbeslissing van de rechtbank geheel of gedeeltelijk te doen wijzigen.
De moeder is het echter eens met de in het dictum van de bestreden beschikking vervatte eindbeslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind]. Het hoger beroep is er dus niet op gericht iets aan het dictum van de bestreden beschikking te doen veranderen. De moeder wenst geen andere beslissing dan die de rechtbank in eerste aanleg heeft gegeven. Het appèl richt zich (slechts) tegen de overweging van de rechtbank dat het toekomstperspectief van [kind] in het pleeggezin en niet bij de moeder ligt. Deze overweging kan niet worden aangemerkt als een beslissing waartegen volgens artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het rechtsmiddel van hoger beroep openstaat.
De advocaat van de moeder heeft ter mondelinge behandeling weliswaar bepleit dat dat zij wel moet appelleren van voormelde overweging in de beschikking omdat, indien zij thans geen appèl instelt, de rechtbank er bij latere beslissingen vanuit zou kunnen gaan dat de moeder het eens is met het advies van de raad en de overweging van de rechtbank dat het toekomstperspectief van [kind] niet bij de moeder ligt terwijl de moeder het daar uitdrukkelijk niet mee eens is, maar dat kan niet tot een andere beslissing leiden. Een overweging in een beschikking kan niet worden aangemerkt als een beslissing waartegen volgens artikel 358 lid 1 Rv hoger beroep open staat.
5.3
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, R. Feunekes en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en is op 10 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.