2.2[appellant] is van de vonnissen in hoger beroep gekomen en vordert in hoger beroep in het incident dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van provisionele voorziening, voor de duur van het geding in hoger beroep:
a. a) de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de inhoud van de rechtsoverwegingen 3.11 en 3.12 van het vonnis van 3 juni 2015 zal schorsen, althans buiten werking zal verklaren, dan wel zal bepalen dat waartoe [appellant] op grond van voornoemde rechtsoverwegingen is veroordeeld in depot op de derdengeldrekening van zijn advocaat dient te worden overgemaakt, dan wel op die van de advocaat van [geïntimeerde] , en daarop in depot zal dienen te blijven staan tot het moment dat bij eindarrest zal zijn beslist onder de bepaling dat het bestuur van de desbetreffende derdengeldrekening uiterlijk binnen 4 weken na eindarrest medewerking dient te verlenen aan de inhoud van het eindarrest (en derhalve tot doorbetaling aan die partij(en) dient over te gaan welke partij daar op grond van het te wijzen eindarrest recht op heeft), althans de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ter zake de inhoud van rechtsoverwegingen 3.11 en 3.12 zal matigen tot in totaal (2 x € 25.000,-- =) € 50.000,--,
b) alles met veroordeling van [geïntimeerde] in al de aan de zijde van [appellant] (het hof begrijpt:) vallende proceskosten in dit incident en, voor het geval voldoening van deze proceskostenveroordeling niet binnen 14 dagen na de arrestdatum plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn tot aan de dag van de algehele voldoening en, onder afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv, voor nakosten met een bedrag van € 205,-- dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen arrest plaatsvindt, voor nakosten ad € 273,--,
althans zal bepalen zoals het hof in goede justitie meent te behoren.