ECLI:NL:GHARL:2016:8880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
15/01359
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslag van € 61,60 was opgelegd op 29 januari 2015, omdat de auto van belanghebbende zonder geldig parkeerbewijs was geparkeerd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaar tijdig was ingediend en vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar, maar verklaarde het bezwaar ongegrond.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe uitspraak op bezwaar. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien, omdat belanghebbende niet was gehoord en er onduidelijkheid bestond over de feiten die relevant waren voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, met de opdracht aan de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 496.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummer 15/01359
uitspraakdatum: 8 november 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z]
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 september 2015, nummer Awb 15/1097, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is op 29 januari 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 61,60.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2015 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede de stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Arnhem. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
[In] 2015, om 20.45 uur, is door een parkeercontroleur van de gemeente Zwolle geconstateerd dat de auto van belanghebbende, met kenteken [00-YYY-0] , geparkeerd stond aan de Thorbeckegracht in Zwolle, ter hoogte van nummer 29, zonder dat in die auto een geldig parkeerbewijs aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.2
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag en daarbij verzocht op zijn bezwaar te worden gehoord.
2.3
De heffingsambtenaar heeft bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hij heeft om die reden afgezien van het horen op bezwaar.
2.4
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar tijdig is ingediend en daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft verder aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien en heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Rechtbank overwogen dat het gebrek dat belanghebbende in bezwaar niet is gehoord, in de beroepsfase is hersteld, doordat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld zijn beroep ter zitting van de Rechtbank nader toe te lichten en dat de omstandigheid dat belanghebbende van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt dit niet anders maakt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank het bezwaar van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard.
3.2
Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, en tot terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar voor het opnieuw doen van uitspraak op bezwaar.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift eerst na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van 6 weken na de dagtekening van de naheffingsaanslag is ingediend. De Rechtbank heeft - in hoger beroep door partijen niet bestreden - de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd. Vervolgens heeft de Rechtbank zelf de juistheid van de in geding zijnde naheffingsaanslag beoordeeld en het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
4.2
Indien de belastingrechter de uitspraak van de heffingsambtenaar, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht, de heffingsambtenaar op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41130, ECLI:NL:HR:2006:AX7330 en HR 26 juni 2009, nr. 42615, ECLI:NL:HR:2009:BD1510).
4.3
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in zijn beroepschrift de Rechtbank uitsluitend verzocht om een beslissing over de juistheid van de uitspraak op bezwaar. Over de materiële kant van het geschil heeft belanghebbende zich in beroep niet uitgelaten. Hij heeft daarentegen aangevoerd dat hij ten onrechte niet op zijn bezwaar is gehoord en hij heeft de Rechtbank verzocht de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar teneinde opnieuw op het bezwaar te beslissen. Belanghebbende is niet aanwezig geweest ter zitting van de Rechtbank en heeft op geen enkele wijze ingestemd met inhoudelijke afdoening van de zaak door de Rechtbank. Uit de stukken van het geding volgt bovendien dat tussen partijen verschil van mening bestaat omtrent de feiten die van belang zijn voor de rechtmatigheid van de onderhavige naheffingsaanslag.
4.4
Naar het oordeel van het Hof kan onder deze omstandigheden niet worden geconcludeerd dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. De overweging van de Rechtbank dat het gebrek, dat belanghebbende in bezwaar niet is gehoord, in de beroepsfase is hersteld doordat belanghebbende gebruik had kunnen maken van de gelegenheid zijn beroep ter zitting van de Rechtbank nader toe lichten, is daartoe niet voldoende.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 496 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor hogerberoepschrift, wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor wat betreft de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor het opnieuw doen van uitspraak op bezwaar,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496,
– gelast de heffingsambtenaar het in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht van € 123 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 8 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.