In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 16 oktober 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend. De betrokkene doet een beroep op doorbreking van het appelverbod, omdat de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. De betrokkene stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij te goeder trouw wachtte op een gemotiveerde beslissing op het administratief beroep. Hij ontving een brief van het CJIB waarin verwezen werd naar een andere, separaat verzonden brief, die hij niet heeft ontvangen.
Het hof overweegt dat artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) hoger beroep mogelijk maakt in gevallen waarin de sanctie ten minste € 71,- bedraagt of wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (of niet tijdig) stellen van zekerheid. Het hof concludeert dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens te late indiening.
Het hof stelt vast dat de beslissing van de officier van justitie niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat de betrokkene de ontvangst van de afzonderlijk verzonden motivering betwist en er geen deugdelijke verzendadministratie bestaat. Hierdoor heeft de betrokkene niet de mogelijkheid gehad om beroepsgronden in te dienen tegen de beslissing van de officier van justitie. Het hof geeft de griffier opdracht om de betrokkene een afschrift van de beslissing van de officier van justitie toe te zenden en stelt de betrokkene in de gelegenheid om binnen vier weken zijn eventuele bezwaren tegen deze beslissing te formuleren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.