ECLI:NL:GHARL:2016:88

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
14/00907
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ, met betrekking tot overlast door een nabijgelegen mestvergistingsinstallatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Coevorden. De belanghebbende, eigenaar van de woning aan [a-straat] 20 te [Z], betwist de vastgestelde waarde van € 513.000, die later is verlaagd naar € 459.000 na bezwaar. De rechtbank heeft de waarde verder verlaagd naar € 419.000, maar de belanghebbende is het hier niet mee eens en stelt dat de waarde door overlast van een nabijgelegen mestvergistingsinstallatie en bouwkundige gebreken op slechts € 111.500 moet worden vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep de waarde opnieuw vastgesteld op € 359.000, rekening houdend met de overlast en gebreken. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 359.000 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer per peildatum. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 359.000, waarbij ook de proceskosten zijn vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 14/00907
uitspraakdatum: 12 januari 2016
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2014, nummer AWB LEE 13/345, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Coevorden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 20 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 513.000.
1.2
Bij de uitspraak van 27 december 2012 op het bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de waarde is verminderd tot op € 459.000.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 juli 2014 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot op € 419.000, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 36,40 en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015 te Leeuwarden. Daar zijn verschenen en gehoord de echtgenote van belanghebbende, alsmede [A] en [B] (taxateur) namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.8
Op 8 juni 2015 heeft de heffingsambtenaar stukken ingestuurd. Hierop heeft belanghebbende bij brief van 23 juni 2015 gereageerd. Zijn reactie daarop heeft de heffingsambtenaar op 10 juli 2015 ingestuurd. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 25 juni 2015 afgezien van een nadere mondelinge behandeling.
1.9
Het Hof heeft belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om het onderzoek te sluiten, tenzij belanghebbende voor 20 september 2015 schriftelijk zou laten weten een vervolg van de mondelinge behandeling te wensen. Belanghebbende heeft verzocht deze termijn te verlengen tot 25 september 2015. Dit heeft het Hof toegestaan. Belanghebbende heeft vervolgens te kennen gegeven een nadere mondelinge behandeling te willen.
1.1
Op 27 november 2015 heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd. Het onderzoek ter zitting is hervat op 8 december 2015 te Leeuwarden. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn echtgenote en [C] , alsmede [A] namens de heffingsambtenaar.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.12
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. De woning is een vrijstaande woning, gebouwd in 2003, met een aangebouwde woonruimte van 40 m3 en een aangebouwde garage. Het hoofdgebouw van de woning heeft een inhoud van circa 635 m3. De woning ligt op een perceel van 1.171 m2. De woning ligt in de wijk [D] te [Z] .
2.2
De wijk [D] is gelegen op twee schiereilandjes en telt in totaal zestig vrijstaande woningen. Aan de andere kant van het water ligt een mestvergistingsinstallatie aan het [a-kanaal] te [Z] . Sinds 2008 ondervinden de bewoners van de wijk [D] in toenemende mate overlast van deze mestvergistingsinstallatie. Deze overlast betreft geluids- en stankoverlast. Ook treden er stroomstoringen op. Sommige bewoners hebben gezondheidsklachten. De wijk [D] is herhaaldelijk, ook voorafgaand aan de hierna vermelde calamiteit, negatief in het nieuws geweest.
2.3
Op 19 januari 2012 heeft zich een calamiteit met de mestvergistingsinstallatie voorgedaan. Er heeft een lekkage plaatsgevonden, waardoor biogas in de omgeving is verspreid. Een deel van de wijk [D] is ontruimd. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarden van alle zestig woningen van de wijk [D] voor het kalenderjaar 2012 opnieuw in kaart gebracht. Dienaangaande heeft hij een spreadsheet overgelegd. Er is eerst gekeken of de beschikte waarden voor het kalenderjaar 2012 op de juiste bedragen waren vastgesteld. Daarbij is gecontroleerd of de juiste objectkenmerken zoals inhoud, oppervlakte en ligging zijn toegepast. Deze controle heeft geleid tot de in kolom M van die spreadsheet opgenomen bedragen. De waarde van de woning van belanghebbende is in die kolom vastgesteld op € 513.000. Vervolgens is een aftrek wegens overlast toegepast op de in kolom M vermelde bedragen. Deze aftrek varieert ten aanzien van alle zestig woningen van 9,9% tot 11,15%. Ten aanzien van de woning van belanghebbende geldt een percentage van 10,53. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning in zijn uitspraak op bezwaar verminderd tot op € 459.000. In de toelichting op de spreadsheet is het volgende opgenomen:
‘De correctie voor de overlast die er is in de wijk [D] hebben we dus gecorrigeerd over de waarde die in klom M staat en niet over de in eerste instantie beschikte waarde.
Voor alle woningen die gelegen zijn in de wijk [D] is de waarde opnieuw berekend, ook voor de objecten waarvoor geen bezwaar is gemaakt. De objecten waarvoor geen bezwaar was gemaakt, hebben voor 1 januari 2011 geen verlaging gekregen omdat de waardedaling niet door de ambtshalve grens van 20% kwam. Deze correctie zij voor die woningen uiteraard wel voor peildatum 1 januari 2012 meegenomen in de waardering ‘
2.4
Belanghebbende heeft de woning op 17 mei 2010 gekocht voor € 525.000.
2.5
Na aankoop bleek dat de woning diverse bouwkundige gebreken heeft, waarmee belanghebbende ten tijde van de aankoop niet bekend was. Zo bleek de afvoer van de badkamer op de eerste etage en het dak en de goten constructieve gebreken te hebben. In het jaar 2011 is het constructiegebrek aan voormelde afvoer verholpen. Tevens is toen de in 2.1 genoemde aanbouw gerealiseerd. [E] BV heeft naar aanleiding van een op 25 april 2012 uitgevoerde bouwkundige inspectie en een op 8 juni 2012 uitgevoerd bouwkundig onderzoek een rapport uitgebracht. Daarin zijn diverse gebreken van de woning opgesomd (onder andere de constructieve gebreken van de goten en van het dak, gebrekkig hang- en sluitwerk, gebreken aan wand- en vloertegels in de badkamer, keuken en woonkamer, gebreken aan kozijnen en pui, slordig afgewerkte plinten en sierlijsten en een niet vorstvrije garage). De herstelkosten van daarin opgesomde gebreken zijn in het rapport begroot op € 103.250, exclusief omzetbelasting.
2.6
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de onroerende zaak opnieuw laten taxeren. De onroerende zaak is daartoe inpandig opgenomen. De onroerende zaak is per waardepeildatum 1 januari 2011 en toestandsdatum 1 januari 2012 voor de Wet WOZ in hoger beroep door de heffingsambtenaar gewaardeerd op € 359.000. Daarbij heeft de heffingsambtenaar een aftrek van € 100.000 toegepast voor de verborgen gebreken. De inhoud van het hoofdgebouw is vastgesteld op 635 m³.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de onroerende zaak bij uitspraak op bezwaar op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij stelt dat wegens stank- en geluidsoverlast, gezondheidsklachten, gezondheidsrisico’s en het negatieve imago door de aanwezigheid van de mestvergistingsinstallatie in de nabijheid van de wijk, alsmede wegens de met de overlast samenhangende rompslomp en wegens de (bouwkundige) gebreken van de woning (waaronder de afwezigheid van twee slaapkamers op de zolderetage) de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2012 op circa € 111.500 vastgesteld moet worden. Belanghebbende verwijst daarvoor naar het op 24 november 2015 opgemaakte taxatierapport van [C] . De woning is daarin per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op 1 januari 2011 gewaardeerd op € 333.000. Voor de overlast in verband met de mestvergistingsinstallatie heeft [C] een aftrek van € 77.000 toegepast, zodat zijn taxatie uitkomt op € 256.000.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de vastgestelde waarde van de woning tot op € 111.500 en tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
3.4
De heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vraag eveneens bevestigend. In hoger beroep concludeert hij tot een waarde van de woning van € 359.000 voor het kalenderjaar 2012. Hij stelt dat in die waardebepaling voldoende rekening is gehouden met alle overlast en met alle ten tijde van de aankoop niet zichtbare gebreken van de woning. De conclusies van de heffingsambtenaar luiden, met uitzondering van de geconcludeerde waarde, gelijk aan die van belanghebbende.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Zoals volgt uit het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per waardepeildatum 1 januari 2011 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Het tweede lid van artikel 18 van de Wet WOZ bepaalt dat de waardepeildatum één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld, ligt.
4.3
Krachtens artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld, indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld, voor zover hier van belang, wijzigt als gevolg van een verbouwing. Door de in 2011 plaatsgevonden hebbende verbouwing van de onroerende zaak wordt de waarde bepaald naar de staat van de onroerende zaak per 1 januari 2012. De na aankoop van de woning geconstateerde problemen met de afvoer van de badkamer en het daardoor ontstane ongemak worden, nu deze problemen zijn verholpen in 2011, bij de waardebepaling buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de andere voor 1 januari 2012 herstelde gebreken van de woning, zoals die in de pleitnota van belanghebbende van de zitting 8 december 2015 zijn opgesomd (waaronder het in 2011 plaatsgevonden hebbende schilderwerk).
4.4
Gelet op de door de heffingsambtenaar in hoger beroep voorgestane (lagere) waarde van € 359.000 en de betwisting door belanghebbende, dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat die waarde niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per peildatum. Daarbij geldt dat de heffingsambtenaar de eindwaarde aannemelijk dient te maken en niet de waarde van de afzonderlijke onderdelen van de onroerende zaak zoals de garage. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, moet acht worden geslagen op al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht.
4.5
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep een op 24 augustus 2014 gedateerde waardematrix overgelegd, opgemaakt door de WOZ-taxateur [B] , waarin wordt geconcludeerd tot een waarde op de waardepeildatum naar de staat van de onroerende zaak per 1 januari 2012 van € 359.000. Ter onderbouwing van deze waarde zijn de gerealiseerde verkoopprijzen, alsmede een aantal objectgegevens en bijzonderheden opgenomen van een drietal referentieobjecten, alle vrijstaande woningen, gelegen in de wijk [D] te [Z] , die in de periode 8 maart tot en met 3 augustus 2010 zijn verkocht, te weten:
- [b-straat] 4 (bouwjaar 2001, hoofdgebouw 848 m³ (m³-prijs € 367), garage inpandig, perceel 1.001 m² met een kavelprijs van € 139 per m², verkocht op 8 maart 2010 voor € 490.000, taxatiewaarde zonder correctie voor overlast € 486.000, taxatiewaarde met correctie voor overlast € 450.000);
- [a-straat] 20, de onderhavige onroerende zaak (bouwjaar 2003, hoofdgebouw 635 m³ (m³-prijs € 305), aanbouw woonruimte 36 m³ (m³-prijs € 340), aangebouwde garage van 36 m² (m²-prijs € 267), perceel 1.171 m² met een kavelprijs van € 122 per m², verkocht op 17 mei 2010 voor € 525.000, taxatiewaarde zonder correctie voor overlast € 513.000, taxatiewaarde met correctie voor overlast € 459.000, taxatiewaarde met verborgen gebreken € 359.000); en
- [a-straat] 19 (bouwjaar 2002, hoofdgebouw 625 m³ (m³-prijs € 540), aangebouwde woonruimte 19 m³ (m³-prijs € 321), perceel 1.065 m² met een kavelprijs van € 132 per m², verkocht op 3 augustus 2010 voor € 550.000, taxatiewaarde zonder correctie voor overlast € 549.000, taxatiewaarde met correctie voor overlast € 494.000).
In zijn toelichting van 7 juli 2015 op de waardematrix heeft de heffingsambtenaar gesteld dat aan het tweede referentieobject, zijnde de onroerende zaak, bij het onderdeel ‘aanbouw woonruimte’ dezelfde wegingsfactor (4) van kwaliteit, onderhoud en doelmatigheid moet worden gegeven als opgenomen onder het kopje ‘waardeopbouw object in geding’. De m³-prijs daarvan ligt hoger dan de m³-prijs van het hoofdgebouw omdat bij het hoofdgebouw rekening is gehouden met de daaraan geconstateerde gebreken als gevolg van de goedkope wijze van bouwen.
4.6
Weliswaar erkent de heffingsambtenaar de mestvergistingsinstallatie niet als bron van overlast, maar niet in geschil is dat in de waardevaststelling rekening gehouden dient te worden met overlast die de bewoners van de wijk [D] ondervinden. Het Hof neemt de overlast als waardedrukkende factor op de woning van partijen over, nu zij zich daarbij niet op een onjuist juridisch standpunt stellen. Het Hof acht voldoende aannemelijk dat de overlast mede wordt veroorzaakt door de mestvergistingsinstallatie. Het Hof is daarbij van oordeel dat met de verschillende vormen van overlast door de mestvergistingsinstallatie zoals stank-, geluidsoverlast, stroomstoringen en met (de risico’s op) gezondheidsklachten, alsmede de rompslomp in verband met de aanwezigheid van de mestvergistingsinstallatie in de waardebepaling voor de Wet WOZ rekening gehouden moet worden, ook al staat de omvang daarvan nog niet vast. Juist van de onzekerheid over de omvang daarvan gaat een waardedrukkend effect uit. Al voorafgaand aan de calamiteit is de wijk [D] wegens de mestvergistingsinstallatie negatief in het nieuws geweest en er kleefde ook op waardepeildatum 1 januari 2011 een negatief imago aan de wijk [D] . Het negatieve imago dient derhalve meegewogen te worden in de waardebepaling.
4.7
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar in het leveren van het gevraagde bewijs geslaagd. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende.
4.8
De referentieobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak. Met de relevante verschillen, waaronder de kwaliteitsgebreken als opgesomd in het rapport van [E] BV, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden door een beduidend lagere m³-prijs toe te passen voor het hoofdgebouw dan de m³-prijzen van de referentieobjecten. Anders dan belanghebbende meent, kunnen de herstelkosten, die belanghebbende in de loop van het proces op verschillende bedragen heeft begroot - zie onder andere de op 27 november 2015 ingestuurde stukken - van de per 1 januari 2012 bestaande gebreken van de onroerende zaak in de waardebepaling niet één-op-één worden meegenomen. Belanghebbende heeft - tegenover de door de heffingsambtenaar eenduidig gemeten inhoud - met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de hoofdgebouwen van de referentieobjecten [b-straat] 4 en [a-straat] 19 meer inhoud hebben dan in de waardematrix is opgenomen. Het feit dat de verkopen van de referentieobjecten voor de calamiteit hebben plaatsgevonden, maken de verkoopcijfers niet onbruikbaar als hulpmiddel voor de waardevaststelling, mits daarin rekening gehouden wordt met de diverse vormen van overlast. Aangezien de heffingsambtenaar hiermee rekening heeft gehouden, faalt deze grief van belanghebbende. Dit geldt ook voor de hem gestelde wanverhouding van de voorgestane waarde van € 359.000 ten opzichte van de uit de spreadsheet blijkende vastgestelde WOZ-waarden van de andere woningen in de wijk [D] en ten opzichte van de door belanghebbende naar voren gebrachte vraagprijzen van bepaalde woningen in die wijk. Vraagprijzen, bouwkosten en vastgestelde WOZ-waarden zijn niet bruikbaar voor de waardering voor de Wet WOZ. De in de pleitnota van belanghebbende van de zitting van 3 juni 2015 vermelde in 2015 gerealiseerde verkoopprijzen van andere woningen in de wijk [D] zijn te ver verwijderd van de waardepeildatum. Voor zover belanghebbende met zijn verwijzing naar de vastgestelde WOZ-waarden van de andere woningen in de wijk [D] een beroep doet op een schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het gelijkheidsbeginsel, faalt dit beroep reeds omdat de heffingsambtenaar met de spreadsheet voldoende duidelijk heeft gemaakt niet jegens een of meer belastingplichtigen of groepen van belastingplichtigen een begunstigend beleid te hebben gevoerd, het oogmerk van begunstiging te hebben gehad of de meerderheidsregel te hebben geschonden.
4.9
Het taxatierapport van [C] gaat uit van de toestand van de onroerende zaak per 1 januari 2011 (pagina 7, onder punt L5, van het rapport). Met de per 1 januari 2012 herstelde gebreken, alsmede met de in 2011 plaatsgevonden hebbende verbouwing en uitbreiding van de onroerende zaak (40 m³ of 23 m² aan aangebouwde woonruimte op de begane grond, opgenomen in de op 17 oktober 2014 ingediende stukken van belanghebbende) is in deze taxatie geen rekening is gehouden, zodat het Hof aan het taxatierapport [C] voor de onderliggende waardevaststelling niet voldoende waarde hecht. Bovendien betwijfelt het Hof of in dit rapport uitgegaan is van de juiste oppervlaktematen. Zo komt de in het taxatierapport opgenomen woonoppervlakte [a-straat] 19 van 211 m² niet overeen met de oppervlakte van 178,89 m², die uit de door belanghebbende in zijn op 17 oktober 2014 ingediende stukken blijkt. Voor dit verschil heeft [C] geen verklaring gegeven.
4.1
De heffingsambtenaar heeft niet gesteld met welke soort van overlast en zo ja, in welke mate in de aftrek van 10,53% rekening is gehouden. Belanghebbende stelt dat de aftrek van 10,53% te weinig is en verwijst naar een stuk waarin een nog niet gerealiseerde mestvergistingsinstallatie zou leiden tot een waardedaling van ten minste 30%. Deze niet nader onderbouwde waardedruk van 30%, alsmede de door [C] toegepaste aftrek van € 77.000 op een bedrag van € 333.000 (circa 23%) wegens de overlast van de mestvergistingsinstallatie acht het Hof te hoog. Het Hof ziet wat betreft de waardedruk door de aanwezigheid van de mestvergistingsinstallatie geen aanleiding om de door de heffingsambtenaar in hoger beroep voorgestane waarde van € 359.000 niet te volgen. De door [B] op 24 november 2014 opgemaakte waardematrix en de door belanghebbende overeengekomen koopprijs van € 525.000 van 17 mei 2010, maken dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in een aftrek van € 166.000 op de aankoopprijs voldoende rekening is gehouden met alle overlast en alle per 1 januari 2012 aanwezige gebreken van de onroerende zaak.
4.11
De overige door belanghebbende aangevoerde stellingen maken het oordeel van het Hof niet anders.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5.2
Het Hof bepaalt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op tweemaal € 45,12 ter zake van de reiskosten, openbaar vervoer in de tweede klas, voor het bijwonen door belanghebbende en/of door zijn echtgenote van de mondelinge behandeling in Leeuwarden. Voor de in eerste aanleg gemaakte reiskosten neemt het Hof het door de Rechtbank bepaalde bedrag van € 36,40 over, nu partijen daartegen geen grieven hebben opgeworpen.
5.3
Daarnaast komen de door belanghebbende gemaakte kosten van [C] als deskundige voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten betreffen het door hem uitgebrachte taxatierapport en de kosten die samenhangen zijn aanwezigheid ter zitting van 8 december 2015. De heffingsambtenaar bestrijdt de noodzaak en de hoogte van de door belanghebbende wegens de ingeroepen deskundigheid van [C] gemaakte kosten.
5.4
Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets). Met betrekking tot de vraag of de aan een taxatierapport verbonden kosten kunnen worden aangemerkt als “kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken”, geldt dat een belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, in het algemeen zal voldoen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs moeten zijn gemaakt (Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904 en Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/04133, ECLI:NL:HR:2012:BX0919). Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding zouden kunnen zijn om in de onderhavige zaak van deze algemene regel af te wijken. Aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport mag niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770 en Hoge Raad 30 november 2012, nr. 12/00778, ECLI:NL:HR:2012:BY4617). Gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26.039 (hierna: de Richtlijn) bestaat recht op een vergoeding van € 242 (vier uren maal € 50, vermeerderd met omzetbelasting) voor de kosten van het taxatierapport. Het Hof vindt geen aanleiding van de Richtlijn af te wijken. Het Hof vermeerdert de vergoeding met drie uur maal € 50, exclusief omzetbelasting, voor het bijwonen van [C] als deskundige van de zitting van 8 december 2015. Daarbij past het Hof eveneens de Richtlijn toe. De voor [C] toegekende proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 423,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar;
– stelt de waarde van de onroerende zaak voor de Wet WOZ voor het kalenderjaar 2012 vast op € 359.000;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 550,14; en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 12 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma J.W. van Knobelsdorff
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.