Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellanten] c.s.,
1.[geïntimeerde1] ,
hierna gezamenlijk te noemen:
[C] c.s.,advocaat: mr. O.J. Klabou, kantoorhoudend te Sneek,
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
advocaat: mr. F.J. David, kantoorhoudend te Eindhoven,
1.[geïntimeerde1] ,
[C] c.s.,
[geïntimeerde4] ,
1.Het geding in eerste aanleg
21 maart 2012 en 9 januari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
te vernietigen het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 9 januari 2013 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende - zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:Primair1. gedaagden zo mogelijk hoofdelijk, en wel zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan eisers van een bedrag van € 66.750,-, dan wel een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011 dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;Subsidiair2. een verklaring voor recht te geven dat de koopovereenkomst wegens dwaling per datum vonnis (partieel) is vernietigd met een vermindering van de koopprijs tot gevolg voor een bedrag van€ 66.750,-;3. gedaagden, voor zover mogelijk hoofdelijk, en wel zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag ad € 66.750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg dan wel met ingang van een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen datum;Zowel primair als subsidiair4. gedaagden zo mogelijk hoofdelijk, en wel zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.190,-;5. gedaagden zo mogelijk hoofdelijk, en wel zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties;"
te vernietigen het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 9 januari 2013 (…) en de vorderingen van appellanten alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide procedures".
3.De feiten
“Bij de door mij uitgevoerde taxatie op 5-10-07 van bovengenoemd pand voor het krijgen van een financiering, is van de bestaande situatie uitgegaan. De nadien aan het licht gekomen feiten, betreffende een voorgenomen nieuwbouw op het naastgelegen perceel kadastraal bekend [A] [Y] [0003] , zijn niet vermeld in het taxatierapport en zijn ook niet meegenomen in het vaststellen van de waarden, welke dan ca. 10 wellicht 15 % lager waren uitgevallen.”
“(…) De makelaar van verkoper heeft meegedeeld dat op perceel [Y] [0003] niet gebouwd zal worden. Nu blijkt dat de eigenaar daarvan een bouwvergunning heeft aangevraagd (gepubliceerd zeven maart tweeduizendzeven). Er is een procedure gestart tot wijziging bestemmingsplan. Kopers zijn daardoor ernstig benadeeld en willen de schade verhalen op verkoper. Het tekenen van deze akte van levering geeft dus niet aan dat zij geleverd kregen wat ze kochten. Ze behouden zich dus alle rechten voor de schade te verhalen.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 66.750,- met rente wegens schade en € 1.190,- wegens buitengerechtelijke incassokosten met hoofdelijke veroordeling in de proceskosten.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
de grieven
grief Iaangevoerd dat [geïntimeerde3] door de stelligheid van zijn uitspraak, inhoudende dat niet zou worden gebouwd ter plaatse van de toenmalige ruïne, in dit geval als vertegenwoordiger dan wel gevolmachtigde heeft te gelden. De stelligheid waarmee de makelaar zijn uitspraken doet – wat daar in deze zaak ook van zij -, kan naar het oordeel van het hof er op zichzelf niet toe leiden dat [appellanten] c.s. mochten aannemen dat de makelaar niet als bode maar als vertegenwoordiger of gevolmachtigde van [C] c.s. handelde. Daarvoor zijn andere bijkomende feiten en omstandigheden noodzakelijk, zoals mededelingen die betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen [C] c.s. en
[geïntimeerde3] , de inhoud van de bemiddelingsovereenkomst en/of gedragingen of uitlatingen van [C] c.s. als opdrachtgevers. Die bijkomende feiten en omstandigheden zijn door [appellanten] c.s. niet gesteld en zijn evenmin gebleken. Dit betekent dat [geïntimeerde3] niet kan worden beschouwd als een gevolmachtigde of vertegenwoordiger van [C] c.s. zodat [C] c.s. niet gebonden worden door de uitlatingen van [geïntimeerde3] , noch aansprakelijk zijn voor een eventueel door hem begane fout. Grief I faalt. Nu gelet op het voorgaande ook geen grond bestaat voor toerekening van mededelingen van [geïntimeerde3] aan [C] c.s. kunnen de grieven II en III evenmin slagen. Daartoe is het volgende redengevend.
grief IIvoeren [appellanten] c.s. aan dat de rechtbank in de stellingen van [appellanten] c.s. ten onrechte geen beroep op dwaling heeft gelezen. Voor zover nodig beroepen [appellanten] c.s. zich expliciet op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub a en sub b BW omdat aan [appellanten] c.s. een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot het bouwen op de ruïne is gegeven en vorderen zij op die grond partiële vernietiging van de koopovereenkomst met [C] c.s.
Gelet op de overwegingen dat [geïntimeerde3] onder de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als vertegenwoordiger of gevolmachtigde van [C] c.s. alsmede dat voor toerekening van gedragingen, mededelingen en fouten van [geïntimeerde3] aan [C] c.s. geen grond bestaat, kan een beroep op dwaling, dat is gebaseerd op een mededeling van [geïntimeerde3] niet slagen. De koopovereenkomst is immers met [C] c.s. gesloten. [appellanten] c.s. hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [C] c.s. een mededeling hebben gedaan die tot een onjuiste voorstelling van zaken heeft geleid, dan wel dat [C] c.s. in verband met wat zij omtrent de dwaling wisten of behoorden te weten, [appellanten] c.s. hadden moeten inlichten.
Ter zake van grief VI die betrekking heeft op de vraag of in de verhouding met [geïntimeerde3] een garantieverbintenis tot stand gekomen is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat van een overeenkomst tussen [geïntimeerde3] en [appellanten] c.s. niet is gebleken. De verwijzing naar de garantie zoals in een standaard NVM-koopakte is opgenomen treft dan ook geen doel. De vermeende mededeling kan evenmin worden aangemerkt als een garantie of toezegging die verplichtingen van de zijde van [geïntimeerde3] in het leven roept. [appellanten] c.s. hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die wel tot die conclusie zouden kunnen leiden. Gelet op het voorgaande kan van een toerekenbare tekortkoming evenmin sprake zijn. Grief VI faalt.
grieven IV en Vop het standpunt gesteld dat [geïntimeerde3] aan hen heeft medegedeeld “dat niet gebouwd zal worden op de plek van de ruïne” welke ruïne gelegen was in de tuin achter het naastgelegen perceel [a-straat] 24. Volgens [appellanten] c.s. heeft [geïntimeerde3] deze mededeling hetzij in strijd met de bij hem bekende waarheid gedaan hetzij nagelaten nader onderzoek te doen om deze uitlating te rechtvaardigen waardoor [geïntimeerde3] niet gehandeld heeft als een redelijk handelend en redelijk bekwaam makelaar, zodat sprake is van een onrechtmatige daad jegens [appellanten] c.s.
Met betrekking tot de aard van de veronderstelde mededeling stelt het hof ten eerste vast dat deze mededeling niet een relevante eigenschap van de te kopen onroerende zaak zelf betrof, maar zag op een aspect in de omgeving daarvan. In geval van een mededeling over de mogelijkheden van (her)bouw van een woning in de tuin van het belendende perceel, mag bij de interpretatie van de informatie in het algemeen van de potentiële koper iets meer oplettendheid worden verwacht dan bij een mededeling van de makelaar over de afmetingen of andere relevante informatie die betrekking heeft op de te verkopen onroerende zaak zelf. Het standpunt van [appellanten] c.s. dat de verzekering dat er geen woning zal worden gebouwd, zonder meer moet worden opgevat als een garantie voor de toekomst wordt niet door het hof gedeeld. Het is van algemene bekendheid dat bestemmingsplannen kunnen wijzigen en ook (nieuwe) eigenaren van een aangrenzend perceel de eigenschappen van een tuin kunnen wijzigen. Voorts weegt mee dat ook [appellanten] c.s. niet op de enkele mededeling van [geïntimeerde3] hebben vertrouwd. [appellanten] c.s. hebben voor het aangaan van de koopovereenkomst ook zelf onderzoek gedaan naar de vraag of er sprake was van bouwplannen en/of procedures met betrekking tot de ruïne en daartoe in ieder geval navraag gedaan bij de gemeente.
10 oktober 2007 openbaar is gemaakt. Vervolgens is eerst op 3 juli 2008 door het College van B&W de vrijstelling verleend en de bouwvergunning afgegeven. Dit betekent dat de mededeling van [geïntimeerde3] in juli en augustus 2007 in overeenstemming was met het vigerende bestemmingsplan, zoals aan [geïntimeerde3] na navraag bij de gemeente Franeker in augustus 2007 ook is medegedeeld door gemeenteambtenaar, mevrouw [G] . Voorts is aannemelijk dat de gemeente aan [geïntimeerde3] heeft verklaard dat er geen bouwplannen met betrekking tot de tuin in het aangrenzende perceel waren nu [appellanten] c.s. in die periode ook zelf bij de gemeente navraag hebben gedaan en van de gemeente hebben vernomen dat er geen bouwplannen of procedures waren.
[appellanten] c.s. hebben daarnaast betoogd dat [geïntimeerde3] ook voor de eigenaar van [a-straat] 24 en 26 (de heer [K] ) heeft opgetreden als verkopend makelaar, zodat hij “van de hoed en de rand wist”. Zij hebben in dit kader verwezen naar het processtuk dat in de planschade procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State door de eigenaar [K] is ingediend en hebben daaruit geciteerd: “Overigens wist [geïntimeerde3] van de hoed en de rand. [geïntimeerde3] was namelijk ook verkopend makelaar van het pand [a-straat] 24a te [A] , welk pand in eigendom toebehoorde aan [K] ”. Het hof volgt [appellanten] c.s. hierin niet. Aangezien Makelaardij [F] pas in januari 2008 de opdracht voor de verkoop van [a-straat] 26 (waartoe ook [a-straat] 24a behoorde) heeft gekregen, derhalve drie maanden nadat de koopovereenkomst tussen [appellanten] c.s. en [C] c.s. is gesloten en bijna een maand nadat de notariële akte tot eigendomsoverdracht is verleden, kan deze omstandigheid niet dienen ter ondersteuning van de gestelde wetenschap bij [geïntimeerde3] ten tijde van de verkoop van de woning. Bovendien heeft de splitsing van perceel [a-straat] 26 in het deel met de ruïne ( [a-straat] 24a) als bouwkavel en [a-straat] 26 eerst na de koopovereenkomst en de notariële akte tot eigendomsoverdracht plaatsgevonden, waarna het perceel [a-straat] 24a bij Makelaardij [F] te koop is aangeboden.
Tot slot hebben [appellanten] c.s. bij akte overlegging producties hun stelling nader onderbouwd door een beroep te doen op de brieven van mr. Klabou (de advocaat van [C] c.s.) aan [geïntimeerde3] van 17 december 2007 en aan [geïntimeerde4] van 10 juli 2009, waarin mr. Klabou vraagt om aan hem de beloofde verklaring van [geïntimeerde3] te doen toekomen waaruit blijkt dat [geïntimeerde3] aan de kopers heeft meegedeeld dat zich op het perceel met nummer [0003] (brief van 17 december 2007), dan wel [0000] (brief 10 juli 2007) een woonbestemming bevindt. Uit beide brieven van mr. Klabou kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde3] aan hem heeft erkend dat [geïntimeerde3] ten tijde van de verkoop wist van het (mogelijke) bouwplan van de woning in de tuin van het aangrenzende perceel. [appellanten] c.s. hebben hun stelling ook niet nader onderbouwd met feiten en omstandigheden over de context waarin deze mededeling zou zijn gedaan, zodat uit de enkele (herhaalde) vraag van mr. Klabou geen conclusie kan worden getrokken. Dit geldt temeer nu ten tijde van de mededeling geen woonbestemming rustte op het gedeelte waarop de ruïne zich bevond en mr. Klabou de perceelnummers [0003] en [0000] ( [a-straat] 20) door elkaar gebruikt, zodat de strekking van de vermeende mededeling onduidelijk is. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellanten] c.s. geen concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat [geïntimeerde3] op de hoogte was, dan wel had moeten zijn van het (mogelijke) bouwplan in de tuin van het aangrenzende perceel. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde3] in eerste aanleg had dit wel op de weg van [appellanten] c.s. gelegen. Dit betekent dat [appellanten] c.s. op dit punt niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat het hof aan het bewijsaanbod terzake niet toekomt.
[geïntimeerde3] worden vastgesteld op:
Ten aanzien van [C] c.s
6.De beslissing
€ 2.446,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
en veroordeelt [appellanten] c.s. voorts in de nakosten van [geïntimeerde3] , begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;