ECLI:NL:GHARL:2016:8744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
15/01525
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en bron van inkomen met betrekking tot opzetten informatieportaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 3 november 2015 een beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 1 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

Belanghebbende stelde dat zijn activiteiten, die verband hielden met het opzetten van een informatieportaal en/of vergelijkingswebsite, een bron van inkomen vormden. De inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 september 2016 werd duidelijk dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij met zijn activiteiten op enig moment voordeel zou behalen. Het Hof oordeelde dat de plannen van belanghebbende te vaag waren en dat er geen concrete verwachtingen waren dat de activiteiten winst zouden opleveren.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Ook de heffingsrente werd bevestigd, aangezien belanghebbende geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. De proceskosten werden niet toegewezen aan een van de partijen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01525
uitspraakdatum: 1 november 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 3 november 2015, nummer AWB 14/8442, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen opgelegd en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 10 december 2015 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [A] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

In het onderhavige jaar heeft belanghebbende activiteiten verricht die verband houden met het opzetten van een informatieportaal en/of een vergelijkingswebsite.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de hiervoor omschreven activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen. Belanghebbende stelt dat zijn activiteiten een bron van inkomen zijn en wel een onderneming. De Inspecteur betwist dat deze activiteiten een onderneming vormen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.319. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Activiteiten kunnen slechts een bron van inkomen zijn als redelijkerwijs te verwachten valt dat daarmee voordeel zal worden behaald.
4.2.
Belanghebbende stelt dat het uiteindelijk zijn bedoeling was winst uit onderneming te behalen door een website op te zetten die subjectieve en objectieve rechtseconomische waarderingen in de keuze voor een rechtsbijstandsverlener betrok. Omdat zijn idee, naar hij ter zitting heeft verklaard, een spirituele goudmijn is, moet hij daarmee prudent omspringen en kan hij zijn plannen niet publiek maken, omdat anders anderen er met zijn idee vandoor gaan, aldus belanghebbende. Dat is ook (mede) de reden dat zijn plannen tot op heden niet tot ontwikkeling zijn gekomen en dat er vooralsnog geen omzet is behaald.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat bij de start in 2011 redelijkerwijs te verwachten viel dat hij met zijn activiteiten op enig tijdstip voordeel zou behalen. Daarvoor zijn de plannen en de feitelijk in 2011 en nadien verrichte werkzaamheden te weinig concreet gemaakt. Weliswaar heeft belanghebbende een website met vacatures in de horeca opgezet, maar het is niet duidelijk welk verband die website heeft met de hiervoor onder 4.2 bedoelde plannen van belanghebbende. Deze vacature-website is daadwerkelijk opgezet en heeft, naar belanghebbende ter zitting heeft laten zien, in de maand eindigend met 26 juli 2014 137 bezoekers in 238 sessies gehad. Dat zegt echter weinig over het in het onderhavige jaar 2011 met deze activiteiten redelijkerwijs te verwachten voordeel. Bovendien heeft deze vacature-website nog nimmer omzet opgeleverd en is niet duidelijk op welke wijze in 2011 redelijkerwijs was te verwachten dat of hoe deze website kan bijdragen aan het behalen van voordeel door belanghebbende met de in onderdeel 4.2 geschetste activiteiten.
4.4.
Belanghebbende heeft nog gewezen op de uitspraak van dit Hof van 13 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3919. Anders dan belanghebbende had in dat geval de belastingplichtige concrete plannen die naar verwachting tot het behalen van omzet zouden leiden. Hij had daadwerkelijk activiteiten ontplooid die reeds omzet hadden opgeleverd en hij had een werknemer in dienst genomen. De plannen van die belastingplichtige waren veel concreter dan die van belanghebbende en waren ook in een verder gevorderd stadium van uitvoering.
4.5.
Slotsom is dat het gelijk aan de Inspecteur is. Het hoger beroep is ongegrond.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
4.7.
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 1 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(E.D. Postema)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 1 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.