ECLI:NL:GHARL:2014:3919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13/00561
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente voor ambulante handel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2009. De rechtbank had de aanslag verminderd, maar belanghebbende was het niet eens met de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die stelde dat er geen sprake was van een bron van inkomen. Belanghebbende had een eenmanszaak onder de naam '[E]' en voerde activiteiten uit in de ambulante handel en juridisch advies. De inspecteur handhaafde de aanslag en stelde dat er geen objectieve voordeelsverwachting was, wat door belanghebbende werd betwist. Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende specifieke kennis had van de ambulante handel en dat hij in het verleden als marktkoopman had gewerkt. Het Hof oordeelde dat belanghebbende voldoende bewijs had geleverd voor de objectieve voordeelsverwachting en dat de inspecteur onvoldoende argumenten had om dit te weerleggen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verlaagde de aanslag tot nihil en vernietigde de beschikking heffingsrente. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummer 13/00561
uitspraakdatum:
13 mei 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 21 maart 2013, nummer AWB 12/4977, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.947. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 360 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft, als rechtsopvolger van de rechtbank Arnhem, het beroep bij uitspraak van 21 maart 2013 gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.741 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, [A] (de echtgenote van belanghebbende) en mr. [B] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] en mr. drs. [D] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
Belanghebbende heeft per 1 november 2007 onder de naam “[E]” een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De omschrijving van de activiteiten van de eenmanszaak luidt als volgt: juridisch advies en incasso, interventie tussen
MKB met name ambulante handel, mediator bij echtscheidingsprocedures en incasso-opdrachten. De activiteiten met betrekking tot [E] zijn per 27 februari 2008 gestaakt.
2.2
Op 13 maart 2008 heeft een bedrijfsbezoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Het doel van het bezoek was het verstrekken van inlichtingen over fiscale regelgeving en het wijzen op de administratieve verplichtingen. Van het bedrijfsbezoek is met dagtekening 17 maart 2008 een rapport opgemaakt. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:

6 Ondernemerschap
De belastingplichtige is ondernemer voor de omzetbelasting.
Voor de inkomstenbelasting is geen sprake van Winst uit onderneming gezien de omvang van de brutobaten, de bekendheid naar buiten en het niet investeren in bedrijfsmiddelen.
Het resultaat van zijn activiteiten dient aangegeven te worden als “Resultaat uit overige werkzaamheden”.
2.3
In de aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende geen resultaat uit overige werkzaamheden vermeld. In de aangifte omzetbelasting over 2007 is een bedrag van € 1.035 aan omzet aangegeven.
2.4
Belanghebbende heeft in hoger beroep 3 facturen overgelegd met betrekking tot door hem gerealiseerde omzet. Een factuur tot een bedrag van € 4.140 (exclusief omzetbelasting) inzake [F]/gemeente Dinkelland, gedateerd 28 november 2007, een factuur inzake [G]/gemeente Losser tot een bedrag van € 920 (exclusief omzetbelasting) gedateerd 28 november 2007 en een factuur inzake advies notaris [H] tot een bedrag van € 115 (exclusief omzetbelasting) gedateerd 4 december 2007. Bij de laatste 2 facturen is met de hand aangetekend “voldaan 23/12 2007”, respectievelijk “voldaan 28/12 2007”.
2.5
In december 2007 heeft belanghebbende [I] als werkneemster in dienst genomen. De arbeidsovereenkomst is bij brief van 14 juli 2008 opgezegd en beëindigd. Bij vonnis van 8 december 2009 is belanghebbende veroordeeld achterstallig salaris te betalen aan [I].
2.5
In de aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende geen omzet, maar wel een bedrag van € 30.000 aan kosten met betrekking tot resultaat uit overige werkzaamheden in de aangifte opgenomen. De Inspecteur heeft deze kosten niet geaccepteerd, met als reden dat geen sprake is van een bron van inkomen.
2.6
Belanghebbende heeft ook voor 2009 geen omzet aangegeven, doch wel een bedrag van negatief € 15.002 als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 17 februari 2012 medegedeeld dat hij voornemens is om van de door belanghebbende ingediende aangifte voor het jaar 2009 af te wijken. In deze brief schrijft hij onder meer het volgende:

Inkomsten uit overige werkzaamheden
Bij de behandeling van uw aangifte inkomstenbelasting (...) 2008 is vastgesteld dat er geen sprake is van een bron van inkomen en dat een negatief resultaat niet meer ten laste van uw inkomen kan worden gebracht. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met € 15.002.”
2.7
Het hogerberoepschrift is gedateerd 2 mei 2013 en bij het Hof binnengekomen op 3 mei 2013. Het beroepschrift is opgesteld door [J] (hierna: [J]) en niet ondertekend. Het beroepschrift is op 8 mei 2013 door het Hof aan belanghebbende gezonden met de mededeling.
“Mocht de heer of mevrouw [J] optreden als uw gemachtigde dan willen wij graag een machtiging en een adres van deze persoon ontvangen.”

3.Geschil

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2009 tot het juiste bedrag is opgelegd, meer in het bijzonder of de activiteiten verricht in verband met [E] een bron van inkomen hebben gevormd.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bron van inkomen, aangezien nimmer sprake is geweest van een objectieve voordeelsverwachting. Belanghebbende is van mening dat bij de start van de onderneming wel sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.
3.3
Indien sprake is van een bron van inkomen, is niet in geschil dat in 2009 een bedrag van € 25.364,04 ten laste van het inkomen kan worden gebracht.
3.4
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1
De Inspecteur heeft betoogd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien niet aannemelijk is dat [J] gemachtigd was namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. Het Hof volgt de Inspecteur hierin niet. Belanghebbende heeft ter zitting het door [J] ingediende hoger beroep bekrachtigd. Ook indien er met de Inspecteur van zou worden uitgegaan dat [J] destijds onbevoegd was om namens belanghebbende te handelen, verschaft deze bekrachtiging ingevolge artikel 3:69, eerste lid, in verbinding met artikel 3:79, van het Burgerlijk Wetboek aan het door [J] ingestelde hoger beroep het gevolg alsof [J] krachtens een volmacht had gehandeld (zie Hoge Raad 17 september 2004, nr. 38 468, ECLI:NL:HR:2004:AR2310).
Bron van inkomen
4.2
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat sprake is van een bron van inkomen, indien aannemelijk moet worden geacht dat belanghebbende objectief voordeel kon verwachten van de activiteiten verricht in verband met [E]. Nu er sprake is van een negatief resultaat brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die deze conclusie rechtvaardigen. Tussen partijen is niet in geschil dat na 27 februari 2008 geen sprake meer kan zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Belanghebbende meent echter dat tussen 1 november 2007 en 27 februari 2008 sprake is geweest van een objectieve voordeelsverwachting, hetgeen door de Inspecteur gemotiveerd is betwist.
4.3
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende heeft gesteld –en de Inspecteur heeft zulks niet bestreden- dat hij beschikt over specifieke kennis met betrekking tot ambulante handel (de handel bedreven door marktkooplui). Belanghebbende heeft daarbij onweersproken gesteld dat hij jarenlange ervaring heeft als marktkoopman en in die tijd veel relaties heeft opgebouwd met andere marktkooplui en andere bij de markthandel betrokken partijen. Het Hof acht het aannemelijk dat deze branche-specifieke kennis in beginsel zodanig te gelde kan worden gemaakt op de door belanghebbende voorgestane wijze, dat daarvan objectief bezien voordeel te verwachten is. Hetgeen de Inspecteur daartegenover heeft gesteld, is onvoldoende om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Het feit dat belanghebbende niet beschikte over specifieke kennis met betrekking tot juridische of administratieve dienstverlening, laat onverlet dat de activiteiten van belanghebbende zich niet beperkten tot deze dienstverlening. Bovendien heeft belanghebbende mede met het oog hierop een werkneemster in dienst genomen die enige scholing had op dit gebied. Dat belanghebbende met de activiteiten uiteindelijk weinig omzet heeft behaald en dat de activiteiten slechts gedurende een zeer korte periode zijn ontplooid, brengen niet mee dat geen sprake kan zijn van een bron van inkomen, nu niet aannemelijk is dat een en ander reeds bij de start van de activiteiten voorzienbaar was. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op zijn in die periode verslechterende gezondheidstoestand. Gelet op het bovenstaande kon belanghebbende naar het oordeel van het Hof bij de start van de activiteiten, ontplooid binnen [E], redelijkerwijs objectief verwachten dat hij met deze activiteiten voordeel zou behalen.
4.4
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Nu de aanslag wordt verlaagd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, zal het Hof de beschikking heffingsrente vernietigen.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het eerste lid van artikel 2 van het Besluit vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 487 per punt maal 1 (gewicht van de zaak)).

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart de tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- stelt het ondernemingsverlies voor het jaar 2009 vast op het bedrag van het verlies uit werk en woning van € 5.418;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 118.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 mei 2014
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.