Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De ouders, de moeder en de vader, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun zoon, geboren in 2014, en hun dochter, geboren in 2015. De moeder had daarnaast nog twee dochters uit eerdere relaties. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd, na een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders waren in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om het gezag te herstellen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaten. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2016. Het hof heeft de pleitnota van de advocaat van de GI geweigerd vanwege overschrijding van de voorgeschreven normen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin en de mogelijkheden voor terugplaatsing bij de ouders.
Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de minderjarige kinderen was verstreken. De ouders hadden niet aangetoond dat zij in staat waren om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder had weliswaar aangegeven zich positief te hebben ontwikkeld, maar het hof oordeelde dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen voorop stond. De ouders hadden geen band met de kinderen en er was geen zicht op een veilige terugplaatsing. Het hof bekrachtigde daarom de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee het gezag van de ouders werd beëindigd.