ECLI:NL:GHARL:2016:8511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
200.187.812/01 en 200.199.177/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarige kinderen na uithuisplaatsing en beoordeling van de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De ouders, de moeder en de vader, waren gezamenlijk belast met het gezag over hun zoon, geboren in 2014, en hun dochter, geboren in 2015. De moeder had daarnaast nog twee dochters uit eerdere relaties. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd, na een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders waren in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om het gezag te herstellen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaten. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2016. Het hof heeft de pleitnota van de advocaat van de GI geweigerd vanwege overschrijding van de voorgeschreven normen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin en de mogelijkheden voor terugplaatsing bij de ouders.

Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de minderjarige kinderen was verstreken. De ouders hadden niet aangetoond dat zij in staat waren om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder had weliswaar aangegeven zich positief te hebben ontwikkeld, maar het hof oordeelde dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen voorop stond. De ouders hadden geen band met de kinderen en er was geen zicht op een veilige terugplaatsing. Het hof bekrachtigde daarom de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee het gezag van de ouders werd beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.187.812/01 en 200.199.177/01
(zaaknummer rechtbank C/17/143285 / FA RK 15-1286)
beschikking van 18 oktober 2016
inzake
in zaaknummer 200.187.812/01
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Breeveld te Amsterdam
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
in zaaknummer 200.199.177/01
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat thans mr. R. Hartman, voorheen mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn in beide zaken aangemerkt:

1.Stichting [B] ,

kantoorhoudend te [C] ,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
advocaat: mr. M.I.M. [H] te Utrecht,

2.[de pleegouders] ,

verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in beide zaken blijkt uit:
- het beroepschrift namens beide appellanten met productie(s), ingekomen op 9 maart 2016;
- een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een brief van mr. Breeveld van 6 april 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 28 april 2016 met productie(s);
- het verweerschrift van de raad met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 19 september 2016 plaatsgevonden. De zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De ouders werden daarnaast bijgestaan door mevrouw [D] , tolk in het Pidginengels. Namens de raad is de heer [E] verschenen. Namens de GI zijn mevrouw [F] en mevrouw [G] verschenen, bijgestaan door
mr. [H] . De pleegmoeder, mevrouw [I] , is eveneens ter zitting verschenen.
2.3
Het hof heeft de pleitnota van mr. [H] geweigerd, omdat de omvang daarvan niet voldeed aan de daarvoor voorgeschreven normen in artikel 1.4.5 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, te weten hooguit twee bladzijden, A4-formaat en enkelzijdig beschreven.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is [in] 2014 [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) geboren en een dochter [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] . De moeder heeft uit eerdere relaties nog twee dochters in Nigeria en een dochter woonachtig in Nederland, te weten, [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), uit een eerdere relatie.
3.2
Bij beschikking van 27 mei 2014 is [de minderjarige1] (voorlopig) onder toezicht gesteld en heeft de rechtbank een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht verleend. [de minderjarige1] verblijft sinds die datum in het huidige pleeggezin. Ook [de minderjarige3] en [de minderjarige2] zijn uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] zijn op 19 juni 2014 door de rechtbank uitgesproken en sindsdien steeds verlengd.
3.3
De raad heeft de rechtbank verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige1] te benoemen. De ouders hebben hiertegen verweer gevoerd.
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige1] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
9 december 2015. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ouders weer met het gezag te belasten.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De in artikel 1:266 lid 1 onderdeel a BW vermelde grond voor de maatregel tot gezagsbeëindiging is afgestemd op die voor de ondertoezichtstelling. Zij vormen elkaars spiegelbeeld. Indien duidelijk is dat de ouders niet (weer) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, kan de rechter het gezag van de ouders beëindigen. De ondertoezichtstelling daarentegen kan alleen worden uitgesproken indien de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders wel in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen voormelde termijn (weer) te kunnen dragen. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 9) zal het bij een uithuisplaatsing die langer duurt, steeds lastiger worden te motiveren waarom de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) kunnen dragen. Verlengingen van een ondertoezichtstelling zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders zijn derhalve niet meer mogelijk, aldus de memorie.
5.3
Volgens voormelde memorie van toelichting (p. 34) is bij de maatregel tot gezagsbeëindiging, net als bij die van de ondertoezichtstelling, het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich, aldus de wetgever, dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit. De toepassing van dit uitgangspunt vereist maatwerk, precieze termijnen zijn niet te geven. Wel kunnen volgens de wetgever de volgende factoren worden genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel is aangewezen indien een minderjarige, zoals [de minderjarige1] , in een pleeggezin is geplaatst:
a. het pleegkind moet zich daar, indien mogelijk, volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Met het oog hierop, in het bijzonder wanneer het op zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin is geplaatst, dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind;
b. als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel;
c. in die gevallen dient aan het belang van het kind bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend;
d. de enkele bereidheid van de ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de
uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van het
verzoek tot beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof is van oordeel dat, gelet op voormelde factoren en met inachtneming van de omstandigheden van dit geval, het gezag van de ouders dient te worden beëindigd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5
De ouders stellen in staat te zijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] weer op zich te nemen en nooit een echte kans te hebben gekregen om te werken aan terugkeer van [de minderjarige1] . De vader heeft zijns inziens geen kans gekregen om voor [de minderjarige1] te zorgen en er is nimmer onderzoek gedaan naar zijn opvoedcapaciteiten. Daarbij stelt de moeder zich sinds 2014 enorm ten positieve te hebben ontwikkeld op emotioneel, cultureel, sociaal, pedagogisch en financieel vlak. De ouders zijn van mening dat ten onrechte wordt gesteld dat de aanvaardbare termijn is verstreken. [de minderjarige1] is nog jong en de moeder is bereid te leren en ook leerbaar. De vader is van mening dat hij door de GI geheel buitenspel is gezet. De moeder is van mening dat er opnieuw onderzoek dient te worden gedaan naar de actuele stand van zaken ten aanzien van de capaciteiten van de ouders. Niet gesteld kan worden dat de moeder niet binnen een aanvaarbare termijn en met de juiste hulp en ondersteuning voor [de minderjarige1] zou kunnen zorgen.
5.6
Het hof volgt de ouders niet in hun standpunten. De aanvaardbare termijn vangt direct aan nadat een minderjarige uit huis is geplaatst. [de minderjarige1] is ruim twee jaar geleden, vlak na zijn geboorte, uit huis geplaatst in het huidige pleeggezin. Gelet op de zeer jeugdige leeftijd van [de minderjarige1] ten tijde van de uithuisplaatsing is het hof met de raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn in het geval van [de minderjarige1] ongeveer zes maanden is. De aanvaardbare termijn is dus reeds geruime tijd verstreken. [de minderjarige1] woont al vanaf zijn geboorte bij de pleegouders, waar hij gehecht en op zijn plaats is.
Een veilige hechting creëert een belangrijke voorwaarde voor een gezonde sociale-, emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. Het is voor een verdere ontwikkeling van [de minderjarige1] naar het oordeel van het hof dan ook van belang dat het hechtingsproces bij de pleegouders niet wordt verstoord. Indien de hechtingsontwikkeling thans zou worden afgebroken, door [de minderjarige1] bij zijn pleegouders vandaan te halen, zou dit naast de impact van deze ingrijpende gebeurtenis op [de minderjarige1] tot gevolg kunnen hebben dat hierna in het geheel geen hechting meer op gang komt. Dit zal ook in de toekomst grote negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] hebben. Het belang van [de minderjarige1] brengt mee dat er sprake moet zijn van continuïteit in zijn opvoedsituatie.
5.7
Voor zover de ouders stellen dat er te weinig is gedaan om de mogelijkheden van een terugplaatsing van [de minderjarige1] bij zijn ouders te onderzoeken overweegt het hof dat de moeder vlak na de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] samen met hem is opgenomen in [J] voor een ouderschapsbeoordeling. Hier is gebleken dat de situatie bij de moeder voor [de minderjarige1] zeer onveilig was. Het hof neemt de overwegingen hieromtrent uit de beschikking van dit hof van 28 oktober 2014 over en maakt deze tot de zijne. De vader heeft zich in deze eerste cruciale fase afzijdig gehouden en was niet bereikbaar voor de diverse instellingen.
Beide ouders is na de opname in 2014 nogmaals een opname in [J] aangeboden maar dit hebben zij geweigerd. De ouders hebben zich afhoudend, wisselend en zeer wantrouwig opgesteld jegens de GI. De ouders hebben ter zitting aangegeven geen band met de kinderen, en dus ook niet met [de minderjarige1] , te hebben. Zij spreken de Nederlandse taal niet, zodat zij ook niet in staat zijn om rechtstreeks met de kinderen te kunnen communiceren. Daarbij tonen zij geen inzicht in de gevolgen die een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige1] bij hen voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige1] zou hebben. De vader heeft aangegeven de zorgen die er zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en de conclusies die [J] hieromtrent heeft getrokken niet te herkennen. Ten aanzien van een nader onderzoek van de opvoedkwaliteiten van de vader dan wel het afwachten van de resultaten van een eventuele opname van de ouders in [J] om te beoordelen of zij in staat zijn om voor [de minderjarige2] te kunnen zorgen is het hof van oordeel dat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek geen wijzigingen kunnen brengen in bovenstaand oordeel dat de aanvaardbare termijn in het geval van [de minderjarige1] verstreken is. Terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder, de ouders dan wel de vader is niet meer aan de orde, ook niet als alsnog vastgesteld zou worden dat de moeder en/of de vader over voldoende opvoedingsvaardigheden zou(den) beschikken.
5.8
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de ouders te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
9 december 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, G. Jonkman en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 18 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.