Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding betreffende voorlopige voorzieningen. De verzoekster, een vrouw met zowel de Israëlische als de Nederlandse nationaliteit, heeft verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot haar levensonderhoud en informatie over de huurovereenkomsten van de echtelijke woning. De man, haar ex-echtgenoot, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 augustus 2016, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.
De vrouw heeft gesteld dat zij dringend behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, omdat de man sinds juni 2016 is gestopt met het betalen van de door hem vrijwillig betaalde bijdrage. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij in een situatie van behoeftigheid verkeert, en dat zij in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar opleidingsachtergrond en eerdere werkervaring. De man heeft betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en heeft aangevoerd dat zij onvoldoende heeft onderbouwd wat haar huidige inkomen is.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoeken van de vrouw om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat zij behoeftig is. Ook het verzoek om inzage in de huurovereenkomsten en bankafschriften is afgewezen, omdat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat de man deze stukken niet heeft overgelegd. De beslissing van het hof is op 20 oktober 2016 in het openbaar uitgesproken.