Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
drie grievenopgeworpen. In de kern richten de grieven van [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van [geïntimeerde] op een rechtvaardigingsgrond slaagt, alsmede op de afwijzing van de vordering voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat. Het hof ziet aanleiding eerst de
grieven 2 en 3te bespreken.
In het onderhavige geval is aan de eisen van artikel 161 Rv voldaan en heeft de strafrechter bewezen verklaard dat [geïntimeerde] op 9 juni 2013 opzettelijk de overledene van het leven heeft beroofd door met dat opzet meermalen met een mes in het bovenlichaam en/of hart(streek) van de overledene te steken, ten gevolge waarvan de overledene is overleden. Tegen deze bewezenverklaring staat weliswaar nog de mogelijkheid van tegenbewijs open, doch dat is in deze zaak niet aan de orde. [geïntimeerde] betwist in deze procedure niet de bewezenverklaring van de strafrechter. De door [geïntimeerde] gepleegde doodslag staat derhalve vast.
tweede griefvan [appellant] . Het hof constateert evenwel dat hetgeen [appellant] stelt ter toelichting op deze grief, in de kern een herhaling vormt van de in eerste aanleg door hem ingenomen standpunten. In hoger beroep voor het eerst ingenomen standpunten leest het hof niet in de grief en ook nadere argumenten voor de in eerste aanleg reeds geponeerde stellingen zijn niet aangevoerd, evenmin als nieuwe feiten en/of omstandigheden. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis gemotiveerd aangegeven waarom zij van oordeel is dat [geïntimeerde] een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De rechtbank heeft in dat verband de stellingen van partijen uitvoerig besproken en heeft geconcludeerd dat [appellant] zijn betwisting dat sprake is van noodweer onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en is dus, met de rechtbank, van oordeel dat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] ter onderbouwing van diens beroep op noodweer onvoldoende heeft weersproken. De daarvoor te geven motivering zou een herhaling vormen van hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, zodat het hof volstaat met een verwijzing naar de bestreden overwegingen (onder 4.5 tot en met 4.10 van het vonnis van 10 juni 2015). Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
grieven 2 en 3. Bij de bespreking van
grief 1, over het door de rechtbank onbehandeld gelaten verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] geen schade heeft geleden, heeft [appellant] geen belang, nu de vordering van [appellant] reeds strandt op het slagen van het beroep op noodweer, zodat in het midden kan blijven of [appellant] , die naar hij bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft verklaard de begrafeniskosten niet heeft voldaan, schade heeft geleden.