ECLI:NL:GHARL:2016:8339

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
200.191.542/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na verstoorde arbeidsrelatie en ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar tussen [verzoekster] en de vennootschap onder firma Griekse Traiterie 'De Olijfboom'. Na een arbeidsconflict, waarbij [verzoekster] op staande voet werd ontslagen, verzocht de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond (verstoorde arbeidsrelatie). De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een billijke vergoeding, omdat de arbeidsrelatie zodanig verstoord was dat terugkeer niet van de werkgever kon worden gevergd. In hoger beroep bevestigde het hof het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat er geen mogelijkheden tot herplaatsing waren en dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld, waardoor aan de werknemer geen billijke vergoeding toekwam. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.191.542/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 4828332 en 4845459)
beschikking van 18 oktober 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
[verzoekster],
advocaat: mr. T.J. Hidding, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de vennootschap onder firma Griekse Traiterie “De Olijfboom”,
gevestigd te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
De Olijfboom,
advocaat: mr. G.J. van der Veer, kantoorhoudend te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
10 maart 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarbij de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van De Olijfboom per 1 mei 2016 op de g-grond heeft ontbonden, en waarbij de door [verzoekster] subsidiair verzochte billijke vergoeding is afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met stukken van eerste aanleg en twee aanvullende producties van [verzoekster] , ter griffie ontvangen op 23 mei 2016;
- het verweerschrift van De Olijfboom;
- twee door de advocaat van De Olijfboom bij brief van 23 augustus 2016 toegezonden producties;
- de op 2 september 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide advocaten pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 14 oktober 2016 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoekster] heeft in haar beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter (gedeeltelijk) te vernietigen en De Olijfboom te veroordelen tot, kort weergegeven:
primair:
a. hetzij herstel van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht en doorbetaling van een bedrag van € 1.009,90 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is hersteld;
b. hetzij een billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016;
subsidiair:
c. voor het geval het hof oordeelt dat het verzoek van De Olijfboom de arbeidsovereenkomst te ontbinden terecht is toegewezen betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016;
primair en subsidiair
d. in de proceskosten van beide instanties.
2.4
De Olijfboom heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het beroep.

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder de randnummers 1.1 tot en met 1.13 de feiten vastgesteld. Tegen die feitenvaststelling is niet gegriefd. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, luiden de feiten als volgt.
3.2
De Olijfboom is in november 2013 opgericht en is sinds 2014 gevestigd aan de [a-straat] 28 in [A] . De Olijfboom exploiteert een Grieks restaurant en houdt zich daarnaast bezig met de verkoop en catering van Griekse gerechten. De vennoten van De Olijfboom zijn [B] en [C] .
3.3
[verzoekster] , geboren [in] 1989, is op 1 september 2015 voor de duur van een jaar bij De Olijfboom als bedieningsmedewerker in dienst getreden. Blijkens de schriftelijke arbeidsovereenkomst betreft het een oproepcontract met tussentijdse opzegmogelijkheid. In de arbeidsovereenkomst is geen vast (minimum) aantal werkuren opgenomen. Het overeengekomen loon bedraagt € 9,16 bruto per uur.
3.4
In de gesprekken voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoekster] aan [B] verteld dat zij in Groningen een opleiding aan de Academie Minerva wilde volgen en daarvoor werk nodig had. [verzoekster] heeft daarbij aangegeven dat zij zou kunnen werken op de tijden dat zij geen college heeft.
3.5
In de maanden september, oktober en november 2015 heeft [verzoekster] bij De Olijfboom gemiddeld 110,25 uren per maand gewerkt.
3.6
De Olijfboom heeft op 8 december 2015 aan [verzoekster] medegedeeld dat zij op staande voet werd ontslagen, althans dat zij niet meer zou worden opgeroepen werkzaamheden te verrichten. Bij brief van haar advocaat van 24 december 2015 heeft [verzoekster] tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van haar werkzaamheden. Voorts is De Olijfboom in de brief uitdrukkelijk uitgenodigd de advocaat van [verzoekster] te bevestigen dat het ontslag op staande voet wordt ingetrokken, [verzoekster] haar werkzaamheden op de gebruikelijke wijze voort kan zetten en haar achterstallig loon wordt betaald.
3.7
[B] heeft de advocaat van [verzoekster] bij e-mail van 31 december 2015 geantwoord dat het ontslag op staande voet wordt ingetrokken en dat [verzoekster] de week daarna voor een gesprek zal worden opgeroepen.
3.8
Dat gesprek – tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds [B] en [C] – heeft op 6 januari 2016 plaatsgevonden. In het gespreksverslag is onder meer opgenomen dat De Olijfboom [verzoekster] – onder meer gezien de afgenomen drukte in de avonduren, de incidenten op het werk ten gevolge van haar privé omstandigheden en het niveau van het Nederlands van [verzoekster] waardoor zij niet alleen kan werken - vooralsnog veelal in de middag- en enkele malen in de avonduren zal inroosteren. [verzoekster] heeft daarop gereageerd en aangegeven dat zij gezien haar studie, behalve op dinsdag en het weekend, niet in de middaguren kan worden ingepland. Tot slot zijn er mogelijkheden besproken om tot tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. [verzoekster] en De Olijfboom hebben daarover geen overstemming bereikt.
3.9
Bij e-mail van 6 januari 2016 heeft De Olijfboom [verzoekster] vervolgens opgeroepen om te komen werken op donderdag 7 januari 2016 en vrijdag 8 januari 2016 van 09.00 uur tot 12.00 uur. [verzoekster] heeft daar geen gehoor aan gegeven. Haar advocaat heeft bij e-mail van 7 januari 2016 (verzonden om 07.50 uur) aan De Olijfboom bezwaar gemaakt tegen de andere, niet bedongen werkzaamheden die [verzoekster] worden opgedragen en de geringe uren waarvoor zij wordt ingezet. Indien [verzoekster] niet wordt toegelaten de overeengekomen werkzaamheden te verrichten tegen het overeengekomen loon op basis van in ieder geval 110,25 uur per maand wordt een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht gesteld.
3.1
De Olijfboom heeft [verzoekster] vervolgens opgeroepen om te werken op:
- dinsdag 12 januari 2016 van 11.00 tot 15.00 uur,
- woensdag 13 januari 2016 van 11.00 tot 15.00 uur,
- donderdag 14 januari 2016 van 11.00 tot 16.00 uur,
- vrijdag 15 januari 2016 van 11.00 tot 16.00 uur,
- zaterdag 16 januari 2016 van 10.00 tot 23.00 uur.
3.11
Toen [verzoekster] op dinsdag 12 januari 2016 zonder enig bericht niet op het werk verscheen, heeft [B] met [verzoekster] telefonisch contact gezocht en haar naar de reden van haar afwezigheid gevraagd. [verzoekster] heeft als reden opgegeven dat zij op school was. Op woensdag 13 januari 2016 is [verzoekster] opnieuw zonder enig bericht niet op het werk verschenen, waarna [B] haar bij e-mail van 13 januari 2016 (gezonden aan haar advocaat) een officiële waarschuwing heeft gegeven.
3.12
[verzoekster] heeft [B] bij e-mailberichten van 14, 15 en 16 januari 2016 laten weten, dat zij niet op het werk zal verschijnen omdat de door De Olijfboom opgegeven werkdagen en werktijden samenvallen met haar onderwijsuren en niet gezamenlijk zijn overeengekomen.
3.13
Voor de week daarna, dinsdag 19 januari tot en met zaterdag 23 januari 2016, heeft De Olijfboom [verzoekster] ingeroosterd op dezelfde dagen en tijden als in de week van 12 januari 2016. [verzoekster] heeft daarop aangegeven dat zij niet op het werk zal verschijnen.
3.14
Nadat [verzoekster] vanaf december 2015 van De Olijfboom geen loon meer had ontvangen, heeft zij in februari 2016 De Olijfboom en haar vennoten in kort geding betrokken. Bij vonnis van 10 maart 2016 heeft de kantonrechter De Olijfboom veroordeeld tot:
- betaling van het loon over december 2015, zijnde € 1.009,90 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente,
- betaling van € 1.009,90 bruto per maand vanaf januari 2016 tot aan de datum waarop het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd,
- afgifte aan [verzoekster] van een correcte loonstrook over december 2015,
- betaling van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
Van dit in kort geding gewezen vonnis zijn De Olijfboom en haar vennoten niet in hoger beroep gekomen.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
De Olijfboom heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op de e-grond (verwijtbaar handelen werknemer), de g-grond (de verstoorde arbeidsrelatie) en de h-grond (andere omstandigheden).
De Olijfboom heeft aan de e-grond ten grondslag gelegd dat [verzoekster] door niet op het werk te verschijnen op de dagen en tijden dat zij was ingeroosterd verwijtbaar heeft gehandeld. Ter onderbouwing van de g en h-grond voert De Olijfboom aan dat de privé situatie van [verzoekster] een zodanige negatieve invloed heeft op haar werkzaamheden en haar contacten met collega’s en leidinggevenden dat van De Olijfboom niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] voort te zetten, te meer daar [verzoekster] niet bereid is gebleken de in verband met haar persoonlijke situatie aangeboden aangepaste werkzaamheden op de daarbij behorende werktijden uit te voeren.
4.2
[verzoekster] heeft verweer gevoerd en voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto verzocht.
4.3
De kantonrechter heeft overwogen dat De Olijfboom als goed werkgever in beginsel rekening heeft te houden met de studietijden van [verzoekster] . Na 6 januari 2016 is [verzoekster] ingeroosterd op dagen en tijden dat zij veelal door haar studie niet beschikbaar was. De kantonrechter verwerpt de stellingen van De Olijfboom dat er voor [verzoekster] in de avonduren en het weekend onvoldoende werk was en dat [verzoekster] in de avonduren een te groot risico vormde.
De kantonrechter heeft voorts overwogen dat gelet op de schriftelijke verklaringen van twee medewerkers en de afgelegde verklaringen van de ter zitting aanwezige medewerkers voldoende is komen vast te staan dat er binnen het team van De Olijfboom onvoldoende draagvlak aanwezig is voor samenwerking met [verzoekster] en dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord is dat herstel daarvan niet tot de mogelijkheden behoort. Gelet op de grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst ligt volgens de kantonrechter herplaatsing niet in de rede, zodat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
De kantonrechter overweegt voorts dat De Olijfboom niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zodat de door [verzoekster] verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2016 zonder enige vergoeding en compenseert de kosten van de procedure.
5. De beoordeling in hoger beroep
5.1
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan inmiddels is verstreken, zodat zij niet langer het onder 2.3 primair sub a (herstel dienstverband en doorbetaling van loon) verzochte verlangt. Tegen deze vermindering van het verzoek heeft De Olijfboom geen bezwaar gemaakt, terwijl [verzoekster] op grond van de artikelen 362 jo 283 Rv te allen tijde haar verzoek kan verminderen zolang geen eindbeschikking is gegeven. Het hof zal op het aldus gewijzigde verzoek beslissen.
5.2
Het beroepschrift in hoger beroep is mede gericht tegen [B] en [C] , de vennoten van De Olijfboom. Het verzoekschrift in eerste aanleg daarentegen is alleen door de vennootschap onder firma De Olijfboom ingediend en de kantonrechter heeft dientengevolge in het geschil tussen De Olijfboom en [verzoekster] beslist. Hierdoor kan alleen De Olijfboom in hoger beroep worden betrokken. Het hof zal [verzoekster] niet ontvankelijk verklaren in haar beroep tegen de vennoten [B] en [C] .
5.3
[verzoekster] verzoekt onder meer vernietiging van de beschikking. Volledigheidshalve merkt het hof op dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst of de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst in een beschikking van de kantonrechter sinds inwerkingtreding van de ontslagbepalingen uit de Wet werk en zekerheid (Wwz) niet door het hof vernietigd kan worden. Indien het hof van oordeel zou zijn dat die beslissing ten onrechte is gegeven, dan kan het hof op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW, hetgeen [verzoekster] ook primair heeft verzocht, De Olijfboom veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst of aan [verzoekster] een billijke vergoeding toekennen. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter blijft derhalve als rechtsfeit in stand.
5.4
[verzoekster] heeft vijf beroepsgronden tegen de bestreden beschikking aangevoerd, die zij als grieven heeft aangeduid. Het hof zal deze terminologie van [verzoekster] volgen. Grieven I en III zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de arbeidsrelatie zodanig is verstoord, waarbij herplaatsing niet in de rede ligt, dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. Met grief II komt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van De Olijfboom geen sprake is, zodat geen billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 onder c BW wordt toegekend. De conclusie dat wordt ontbonden zonder vergoeding wordt met grief IV bestreden, en de compensatie van de proceskosten met grief V.
5.5
Het hof zal eerst beoordelen of de kantonrechter ten onrechte het verzoek van De Olijfboom de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en sub g BW te ontbinden heeft toegewezen. Het gaat daarbij om de vraag of de arbeidsverhouding zodanig ernstig en langdurig is verstoord dat in redelijkheid van De Olijfboom niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beantwoording van die vraag dient ook te worden nagegaan of herstel van de arbeidsrelatie, en herplaatsing van [verzoekster] binnen de opzegtermijn als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Ontslagregeling, niet (meer) mogelijk is.
5.6
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof voorop dat De Olijfboom een betrekkelijk klein bedrijf is, waarbij het aanwezige personeel in het restaurant op elkaar is aangewezen. Voor een goede exploitatie van het restaurant is van belang dat de beide vennoten met hun werknemers en de werknemers onderling een goede verstandhouding hebben en eventuele conflicten (snel) worden opgelost.
5.7
Uit de overgelegde schriftelijke verklaringen van werknemers, hetgeen enkele werknemers aan de kantonrechter blijkens het opgemaakte proces-verbaal hebben verklaard en hetgeen in de processtukken en ter zitting bij het hof is aangevoerd, leidt het hof af dat in ieder geval in november en begin december 2015 en daarmee vrij spoedig na aanvang van het dienstverband, kritiek was op de werkzaamheden en de werkhouding van [verzoekster] .
Zo hebben [B] en werknemer [D] verklaard dat [verzoekster] onvoldoende op haar werkzaamheden was gefocust. Als voorbeelden zijn genoemd het aan cliënten twee keer in rekening brengen van bestelde gerechten, bestelde gerechten niet op de rekening te zetten, het niet tijdig afruimen en opnieuw dekken van tafels en het niet tijdig aan de keuken doorgeven van bestelde gerechten. Aan [verzoekster] wordt niet verweten dat zij disfunctioneerde, maar dat zij zich niets aan aanwijzingen gelegen liet liggen en op negatieve wijze de werksfeer beïnvloedde door geregeld geprikkeld en geïrriteerd naar haar collega’s te reageren. Zo heeft de hulpkok [E] verklaard dat hij zich niet op zijn gemak voelde als [verzoekster] werkte. Ter illustratie heeft hij een incident op 2 december 2015 genoemd, waarbij [verzoekster] zich zodanig negatief over hem uitliet dat hij zijn werktijd voor enige tijd heeft onderbroken om tot bedaren te komen. Werknemer [F] heeft verklaard dat door het gedrag en de houding van [verzoekster] de werksfeer onplezierig, vermoeiend en stressvol werd. Ook werknemer [D] heeft verklaard dat de ontspannen en gezellige sfeer bij De Olijfboom door toedoen van [verzoekster] is verdwenen. Voor [D] is de situatie zodanig ernstig dat zij in een brief aan [B] van 2 december 2015 heeft aangegeven dat als er geen oplossing voor de gespannen situatie zou komen zij “het niet langer vol kan houden” en zich genoodzaakt ziet “om ontslag te nemen”.
[B] heeft verklaard, hetgeen door [verzoekster] niet is betwist, dat het bij De Olijfboom gebruikelijk is na sluitingstijd de werkdag te bespreken. In ieder geval bij die gelegenheden hebben zowel zij als haar man [C] met [verzoekster] de incidenten besproken. Voorts heeft [B] verklaard dat toen [D] bij haar over het gedrag van [verzoekster] klaagde zij [D] heeft geadviseerd dit eerst rechtstreeks met [verzoekster] te bespreken. Uit de schriftelijke verklaring van [D] volgt dat zij dit advies van [B] heeft opgevolgd, maar dat de houding van [verzoekster] niet verbeterde.
[verzoekster] heeft weliswaar aangevoerd dat de verklaringen waarop De Olijfboom zich beroept onbetrouwbaar zijn en dat zij niet eerder van deze bezwaren heeft vernomen, maar hier tegenover staat de in essentie overeenstemmende schriftelijke en mondeling bij de kantonrechter afgelegde verklaringen en de niet door [verzoekster] betwiste incidenten, zodat het hof aan het verweer van [verzoekster] voorbijgaat.
5.8
[verzoekster] beroept zich op haar kwetsbare positie als gevolg van regelmatige mishandeling door haar ex-vriend, en door haar afhankelijkheid van inkomsten van De Olijfboom.
Het kan zeer wel zijn dat een belangrijke oorzaak voor deze (werk-)houding van [verzoekster] is gelegen in de problematische relatie met haar (ex)partner. Uit de verklaring van [verzoekster] volgt dat, toen zij medio 2015 vanuit Griekenland weer in Nederland kwam om een studie te volgen en bij De Olijfboom te gaan werken, zij in hetzelfde huis is gaan wonen als waar haar (ex)partner woonde. Volgens [verzoekster] , hetgeen door De Olijfboom wordt betwist, was de relatie toen al verbroken. Voorts heeft [verzoekster] verklaard dat deze aan drugs verslaafde (ex)partner haar op verschillende momenten fysiek heeft bedreigd. Enkele personeelsleden, die nabij [verzoekster] wonen, zijn ook een keer van een mishandeling getuige geweest. Ook blijkt dat die (ex) partner van [verzoekster] op 14 november 2015 schreeuwend voor het restaurant heeft gestaan, omdat [verzoekster] zijn mobiele telefoon zou hebben.
Het hof is van oordeel dat De Olijfboom van [verzoekster] mag verwachten en haar er op mag aanspreken dat [verzoekster] haar werkzaamheden naar behoren uitvoert, aanwijzingen aanneemt en de werksfeer niet op negatieve wijze beïnvloedt. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] , die mogelijk tot het ongewenste gedrag van [verzoekster] hebben geleid, kunnen dat op zichzelf niet rechtvaardigen. Van [verzoekster] mag worden verwacht dat zij tenminste inziet dat zij aanwijzingen van ervaren personeel serieus moet nemen en dat haar houding voor haar collega’s uiterst onplezierig is, zodat vervolgens in overleg tussen [verzoekster] en De Olijfboom kan worden bezien of en op welke wijze een oplossing kan worden gevonden. Dit inzicht ontbreekt evenwel bij [verzoekster] . Ook ter zitting bij het hof heeft zij de problemen met haar collega’s ontkend en de problematische relatie met haar (ex) partner gebagatelliseerd. Onder die omstandigheden kan [verzoekster] De Olijfboom niet verwijten dat aan haar onvoldoende begeleiding is aangeboden om haar werkhouding te verbeteren.
5.9
Voorts heeft [verzoekster] op zichzelf terecht aangevoerd dat het door De Olijfboom op 8 december 2015 gegeven ontslag op staande voet, het niet betalen van het loon vanaf december 2015 tot en met medio maart 2016 en het inroosteren van [verzoekster] in januari 2016 op dagen dat zij colleges had, de arbeidsrelatie tussen partijen verder heeft verslechterd. Bij de waardering van dit verwijt betrekt het hof dat De Olijfboom na interventie van de advocaat van [verzoekster] het ontslag op voet heeft ingetrokken en [verzoekster] heeft uitgenodigd voor een gesprek op 6 januari 2016 om tot normalisering van de verhoudingen te komen. Weliswaar kan aan De Olijfboom het verwijt worden gemaakt dat [verzoekster] werd ingeroosterd op dagen waarop zij volgens haar opgave colleges had, maar de bij De Olijfboom bestaande twijfel over haar college uren is op zichzelf begrijpelijk. Zo verklaarde [verzoekster] aanvankelijk dat iedere drie maanden haar rooster wijzigde en vervolgens dat die wijziging alleen maar de vakken en niet de tijden van de colleges betrof. Voorts kan aan [verzoekster] het verwijt worden gemaakt dat zij niet op het werk is verschenen op de dagen dat zij in ieder geval kon werken. Volgens haar eigen verklaring kon zij op de dinsdagen en de weekenden werken, zodat zij ten onrechte op 12, 16, 19 en 23 januari 2016 niet op het werk is verschenen. De omstandigheid dat zij ook op tijden was ingeroosterd waarop zij volgens haar eigen zeggen verhinderd was, vormde geen rechtvaardiging op de dagen dat zij wel kon niet te verschijnen.
5.1
Gelet op de gespannen werkverhouding die door de naaste collega’s van [verzoekster] in de samenwerking met [verzoekster] wordt ervaren, het – na daarop te zijn aangesproken - ontbreken van onderkenning daarvan door [verzoekster] , haar eigen rol daarin en het ontbreken van bereidheid haar houding te verbeteren, gevolgd door het niet op komen dagen op het werk op dagen waarop zij geen les had, oordeelt het hof dat van De Olijfboom in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de arbeidsverhouding zodanig was verstoord dat terugkeer van [verzoekster] in het restaurant in redelijkheid niet van De Olijfboom kon worden gevergd. Grief I treft daardoor geen doel.
5.11
Daaruit volgt op zichzelf nog niet dat de arbeidsovereenkomst ook moest worden ontbonden. Onderzocht dient nog te worden of herplaatsing van [verzoekster] mogelijk was en in de rede had gelegen.
De Olijfboom is een op zichzelf kleine onderneming met één vestiging. De mogelijkheden tot herplaatsing binnen De Olijfboom zijn daardoor beperkt. Op zichzelf is denkbaar dat [verzoekster] eerst enige tijd op minder drukke uren en in aanwezigheid van in ieder geval [B] zou kunnen werken maar dat zou betekenen dat zij door de week meer overdag zou moeten worden ingezet. [verzoekster] heeft daaraan haar medewerking niet willen verlenen omdat zij dan college zou hebben. [verzoekster] heeft niet concreet toegelicht welke andere mogelijkheden tot herplaatsing er bij De Olijfboom waren. Het hof weegt mee dat in een geval als het onderhavige de eis tot herplaatsing niet meebrengt dat De Olijfboom had te onderzoeken of [verzoekster] bij een andere werkgever – al dan niet na scholing – kon worden tewerkgesteld, zoals volgt uit artikel 9 van de Ontslagregeling.
Tegen deze achtergrond en met inachtneming van de verstoorde arbeidsrelatie, die voor een niet onbelangrijk deel door het gedrag van [verzoekster] is veroorzaakt, heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat er geen mogelijkheden tot herplaatsing waren.
Grief IIIfaalt.
5.12
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht heeft toegewezen, zodat aan [verzoekster] geen billijke vergoeding op grond van artikel 6:683 lid 3 BW toekomt.
5.13
Met
grief IIkomt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan haar geen billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW toekomt. Op grond van deze bepaling kan de kantonrechter bij inwilliging van een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.14
Voor de beantwoording van de vraag of de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten dienen alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling te worden betrokken. Hiervoor heeft het hof overwogen dat het door De Olijfboom ten onrechte gegeven ontslag op staande voet, het eerst medio maart 2016 (na een rechterlijke uitspraak) betalen van het loon over de periode vanaf december 2015 tot en met medio maart 2016 en het inroosteren op dagen dat [verzoekster] had opgegeven verhinderd te zijn, heeft bijgedragen aan de verstoorde arbeidsrelatie die uiteindelijk heeft geleid tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Bij de waardering van deze omstandigheden betrekt het hof de volgende omstandigheden. De verstoorde arbeidsrelatie is eerst en vooral ontstaan door de werkhouding van [verzoekster] , waarbij zij niet heeft willen inzien dat haar opstelling de kwaliteit van het werk en de werksfeer negatief beïnvloedde. Door dit gebrek aan inzicht was het voor De Olijfboom niet mogelijk met [verzoekster] afspraken te maken tot een verbetering van haar werkhouding. Voorts heeft De Olijfboom na de interventie van de advocaat van [verzoekster] het ontslag op staande voet ingetrokken en haar vervolgens ook op werkdagen en werktijden opgeroepen waarvoor zij volgens eigen zeggen wel beschikbaar was maar niet verscheen. Bij afweging van deze omstandigheden is de handelwijze van De Olijfboom niet zodanig ernstig dat het een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW rechtvaardigt. Grief II slaagt daardoor niet.
5.15
Grief IV, waarmee [verzoekster] opkomt tegen de conclusie van de kantonrechter het verzoek van De Olijfboom de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder enige vergoeding toe te wijzen, slaagt daardoor evenmin.
5.16
Met
grief Vbestrijdt [verzoekster] het oordeel van de kantonrechter dat de proceskosten worden gecompenseerd. Voor zover deze grief is gegrond op de stelling dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en ten onrechte geen billijke vergoeding aan [verzoekster] heeft toegekend, slaagt deze grief gelet op het hiervoor overwogene niet. De kantonrechter heeft kennelijk geoordeeld dat een compensatie van proceskosten in de rede ligt nu beide partijen aan de verstoorde arbeidsrelatie hebben bijgedragen en het tegenverzoek van [verzoekster] is afgewezen. Dit oordeel kan de beslissing tot compensatie van de proceskosten dragen. Grief V treft geen doel.
5.17
Samengevat is het hof van oordeel dat de grieven in hoger beroep doel missen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van De Olijfboom, in hoger beroep te stellen op € 718,- aan griffierecht en € 1.788,- salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoekster] in haar beroep tegen [B] en [C] niet-ontvankelijk;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van 10 maart 2016;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van De Olijfboom vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. de Witte, mr. M.E.L. Fikkers en
mr. S.C.P. Giesen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.