Uitspraak
verzoekster in hoger beroep,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
verder ook te noemen: [B] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 september 2016;
3.Het geding in hoger beroep
belang - een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [belanghebbende] gedurende dag en nacht in een pleeggezin, met ingang van 13 december 2015 tot uiterlijk 30 maart 2016.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
is binnen [B] geobserveerd. Uit observatiediagnostiek is onder meer naar voren gekomen dat bij [belanghebbende] sprake is van een hechtingsstoornis en dat er sprake is van een verstoorde ouder-kindrelatie. [belanghebbende] voelt zich door zijn moeder niet geaccepteerd. Op 19 september 2016 is [belanghebbende] overgeplaatst naar de afdeling ' [F] ' binnen [B] , alwaar gestart is met een traject van 13 weken waarin observatie- en testdiagnostiek zal plaatsvinden, een kind- en jeugdpsychiatrisch onderzoek zal worden gestart en een neuropsychologische screening zal plaatsvinden om te komen tot een juiste behandeling van [belanghebbende] , met als uiteindelijk doel om toe te werken naar zelfstandig wonen. Het hof is van oordeel dat dit traject, en met name ook nader onderzoek naar [belanghebbende] , in het belang van [belanghebbende] moet worden geacht. [belanghebbende] kampt met een fors belast verleden waarbij het hem aan veiligheid en stabiliteit in de thuissituatie heeft ontbroken. Er is sprake geweest van huiselijk geweld, veel verschillende woonplekken en onveiligheid in de vorm van aanwezigheid van forse psychiatrische problematiek bij de vader. Er zijn al lange tijd forse zorgen over het welzijn van [belanghebbende] . [belanghebbende] maakt onderdeel uit van een ingewikkeld gezinssysteem waarin hij moet balanceren. In het belang van de ontwikkeling van [belanghebbende] en het kunnen bieden aan hem van de juiste zorg en hulp, is het hof van oordeel dat het in de rede ligt dat niet alleen [belanghebbende] , maar ook de moeder (psychiatrisch) zal worden onderzocht, nu uit het dossier diverse aanwijzingen naar voren komen dat ook bij haar sprake is van persoonlijke/psychiatrische problematiek. Hoewel de moeder stelt dat uit onderzoeken is gebleken dat dit niet het geval is, heeft zij deze stelling niet nader met stukken onderbouwd. Zowel de moeder als [belanghebbende] hebben in hoger beroep naar voren gebracht dat zij vinden, hoewel de moeder daarbij wel problemen voorziet, dat [belanghebbende] weer thuis kan wonen bij de moeder. Zo lang echter onvoldoende zicht is op de problematiek van zowel [belanghebbende] als de moeder, kan naar het oordeel van het hof van een thuisplaatsing van [belanghebbende] geen sprake zijn. De moeder dient zich daarnaast te realiseren dat het om zicht te houden op een thuisplaatsing van [belanghebbende] noodzakelijk is dat zij samenwerkt met de hulpverlening. Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat bij de moeder tot op heden sprake is van een zeer afwerende houding ten opzichte van de hulpverlening. De moeder heeft het de pleeggezinnen waar [belanghebbende] eerder verbleef dermate moeilijk gemaakt dat deze plaatsingen zijn mislukt en zij mag [belanghebbende] op dit moment niet bezoeken op [B] omdat zij wegens haar gedrag een terreinverbod opgelegd heeft gekregen. De GI heeft verder gesteld dat de moeder druk en onrustig overkomt, waardoor zij moeilijk te volgen is, en dat zij strijd blijft voeren met de GI. Het hof heeft dit ter zitting ook zelf waargenomen. De moeder zocht herhaaldelijk de strijd met de jeugdzorgwerker en bleef haar eigen zorgen over de uithuisplaatsing van [belanghebbende] herhalen, zonder daarbij open te staan voor mogelijke oplossingen. De moeder is op 19 september 2016 bovendien niet verschenen op het behandelgesprek ten behoeve van [belanghebbende] , voor welk gesprek zij wel uitgenodigd was. Dit alles baart het hof grote zorgen.
In haar verklaring van 12 mei 2016 heeft de gedragswetenschapper de verwachting uitgesproken dat de problematiek van [belanghebbende] te complex is voor de reguliere gesloten jeugdzorg en dat voor zijn behandeling ook gedacht kan worden aan de zeer intensieve en kortdurende observatie- en stabilisatiegroep ( [G] ) van gesloten jeugdzorginstelling
[H] in [J] , waarbij ook de relatie met zijn moeder een belangrijk onderdeel moet zijn van de behandeling. Ter zitting heeft de GI echter naar voren gebracht dat een plaatsing bij [H] niet haalbaar is gebleken vanwege de woonplaats van [belanghebbende] . Het hof acht het een ongewenste maatschappelijke ontwikkeling dat een kwetsbare jongen als [belanghebbende] , met een zeer complexe problematiek, als gevolg van zijn woonplaats mogelijk niet de hulp kan krijgen die hij nodig heeft. Daarbij tekent het hof wel aan dat [belanghebbende] zelf ter zitting naar voren heeft gebracht niet achter een plaatsing bij [H] te staan, nu dit een gesloten jongensgroep betreft en het voor hem belangrijk is dat hij, zoals in [B] , op een gemengde groep zit. De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat naar deze wens van [belanghebbende] wordt geluisterd. Het hof gaat ervan uit dat er ook in de toekomst oog blijft voor deze wens van [belanghebbende] .