ECLI:NL:GHARL:2016:8223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
200.186.090/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gevolgen voor nevenvoorzieningen na niet tijdige inschrijving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank Midden-Nederland had op 26 november 2015 de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de zorgregeling voor de kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de zorgregeling, terwijl de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de kinderalimentatie en de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2016 hebben beide partijen verklaard dat zij de echtscheidingsbeschikking om persoonlijke redenen nog niet hebben laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 29 februari 2016 in kracht van gewijsde is gegaan, maar dat de termijn voor inschrijving van zes maanden op 29 augustus 2016 is verstreken. Hierdoor heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren.

Het hof concludeert dat er geen rechtsgrond meer is voor de behandeling van de nevenvoorzieningen, aangezien de echtscheiding geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil. Daarom heeft het hof de verzoeken in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep afgewezen. De beslissing is op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.090/01
(zaaknummer rechtbank C/16/392776 / FL RK 15-1022)
beschikking van 11 oktober 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.J.A.M. Gloudi te Lelystad (onttrokken),
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.R.J. Helmantel te Dronten.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 februari 2016;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Gloudi van 15 maart 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gloudi van 1 april 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gloudi van 2 september 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 16 september 2016 met productie(s);
- een brief van mr. Helmantel van 16 september 2016 met productie(s),
- een journaalbericht van 28 september 2016 van mr. Gloudi, ingekomen op dezelfde datum, waarin hij verklaart zich als advocaat van de vrouw te hebben onttrokken.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. Helmantel, de vrouw zonder advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2011,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2009.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 26 november 2015 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is beslist op een aantal nevenvoorzieningen.
De rechtbank heeft in deze beschikking -onder meer- bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld van de ene week van donderdag 18:00 uur tot vrijdag 18:00 uur en de andere week van donderdag 18:00 uur tot maandag 08:30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, in onderling overleg te verdelen. De door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie heeft de rechtbank met ingang van 26 november 2015 bepaald op € 98,-- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het hoger beroep van de vrouw en het incidenteel hoger beroep de man zijn uitdrukkelijk niet gericht tegen de echtscheiding zelf.
In de onderhavige procedure zijn tussen partijen in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: zorgregeling) en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie).
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 november 2015. Deze grieven zien op de daarin vastgestelde zorgregeling tussen de man en de minderjarigen. De vrouw verzoekt de beschikking van 26 november 2015 voor wat betreft de zorgregeling te vernietigen en een zorgregeling tussen de man, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast te stellen van een week per veertien dagen van donderdag 18:00 uur tot maandag 08:30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen.
4.3
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven A en B zien op de vastgestelde zorgregeling en de grief C op de door hem te betalen kinderalimentatie, in het bijzonder op zijn draagkracht en de toepasselijke zorgkorting.
De man verzoekt het hof de beschikking van 26 november 2015 - zoals het hof begrijpt voor wat betreft de zorgregeling en de kinderalimentatie - te vernietigen en te bepalen dat de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tussen partijen aldus wordt verdeeld dat de minderjarigen in de even weken bij de man verblijven en de oneven weken bij de vrouw (een co-ouderschap) waarbij het wisselmoment de vrijdag uit school is en voorts een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen overeenkomstig punt 5 uit zijn verweerschrift in eerste aanleg, en de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 26 november 2015 te stelen op € 58,-- per kind per maand, althans € 81,75 per kind per maand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht verliest indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Aldus wordt de rechtszekerheid gediend.
5.2
Krachtens het bepaalde in artikel 820, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, indien een echtgenoot slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het hoger beroep of na berusting geen hoger beroep meer instellen tegen de uitspraak voor zover daarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen. In de onderhavige zaak is de beschikking van 26 november 2015 in kracht van gewijsde gegaan op 29 februari 2016, de dag waarop de beroepstermijn was verstreken.
De zes maanden termijn van artikel 1:163 lid 3 BW is met inachtneming van het voorgaande op 29 augustus 2016 verstreken. Op dat moment heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren. Nu de echtscheiding geen onderdeel is geworden van de strijd in hoger beroep, biedt wet noch jurisprudentie een ander aanknopingspunt voor de ingang van de voornoemde termijn van zes maanden.
5.3
Desgevraagd ter zitting van 28 september 2016 hebben partijen verklaard dat zij de echtscheidingsbeschikking van 26 november 2015 om hun moverende redenen nog niet hebben laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.
5.4
Gelet op het voorgaande is geen sprake (meer) van echtscheiding of een procedure daartoe, zodat de rechtsgrond voor en belang bij behandeling van de nevenvoorzieningen als verzocht ontbreken.
5.5
Het vorenstaande brengt mee dat het hof de verzoeken in het principaal en het incidenteel hoger beroep dient af te wijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, M.P. den Hollander en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.