ECLI:NL:GHARL:2016:8083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.197.022/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen onder toezicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld. De vader van de kinderen, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 29 april 2016 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd. De kinderen waren sinds maart 2014 vrijwillig uit huis geplaatst en stonden sinds 14 mei 2014 onder toezicht. De vader betwistte de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en stelde dat deze ook in een vrijwillig kader kon plaatsvinden. Het hof heeft echter geoordeeld dat op basis van de wetgeving, en met name artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek, een machtiging tot uithuisplaatsing vereist is voor minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat de plaatsing in het vrijwillige kader niet mogelijk is. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.197.022/01
(zaaknummer rechtbank C/17/147230/ FJ RK 16-202)
beschikking van 6 oktober 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudend te Sneek,

2. [de pleegouders1] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige5] ,

3. [de pleegouders2] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige4] ,

4. [de pleegouders3] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank van 29 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juli 2016;
- een brief met productie(s) van de GI van 30 augustus 2016;
- een brief met productie(s) van mr. Grijmans van 6 september 2016.
2.2
[de jong-meerderjarige] (hierna: [de jong-meerderjarige] ), geboren [in] 1998 en [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2003, zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 1999, [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2001, en [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2003, ieder gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 september 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en mr. Grijmans. Namens de GI waren mevrouw mr. [C] , mevrouw [D] en de heer [E] aanwezig. Tevens zijn verschenen de moeder, mr. Pieters, [de pleegouders1] , mevrouw [de pleegouders2] en mevrouw [de pleegouders3] . Mr. [C] heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders oefenen het gezag uit over [de jong-meerderjarige] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige1] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] (geboren [in] 2004). In maart 2014 zijn de kinderen vrijwillig uit huis geplaatst.
3.2
De kinderen staan laatstelijk sinds 14 mei 2014 onder toezicht. Sinds 21 mei 2014 zijn zij met een rechterlijke machtiging uit huis geplaatst.
3.3
[de jong-meerderjarige] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven in een residentiële voorziening. [de jong-meerderjarige] verblijft in een gezinshuis van [F] , [de minderjarige2] verblijft bij [G] en [de minderjarige3] bij [H] .
3.4
[de minderjarige1] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] wonen in pleeggezinnen.
3.5
Bij verzoekschriften van 29 februari 2016 heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van de vijf jongste kinderen te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 14 mei 2017 en de ondertoezichtstelling van [de jong-meerderjarige] tot aan haar meerderjarigheid. Tevens heeft de GI verzocht de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in een voorziening voor pleegzorg en de uithuisplaatsing van [de jong-meerderjarige] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een residentiële voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6
Bij beschikking van 29 april 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige5] , [de minderjarige1] , [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] verlengd tot 14 mei 2017;
- de ondertoezichtstelling van [de jong-meerderjarige] verlengd tot haar meerderjarigheid, te weten 29 september 2016;
- de uithuisplaatsing van [de minderjarige5] , [de minderjarige1] en [de minderjarige4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 14 mei 2017;
- de uithuisplaatsing van [de jong-meerderjarige] in een residentiële voorziening verlengd tot uiterlijk 29 september 2016;
- de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een residentiële voorziening verlengd tot uiterlijk 14 mei 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 april 2016. Deze grief ziet uitsluitend op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader verzoekt de beschikking van 29 april 2016 te vernietigen voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing en in zoverre opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
4.2
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte zijn verlengd, omdat de uithuisplaatsingen in het vrijwillige kader kunnen geschieden. De vader betwist niet dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen zich voordoen.
5.2
Op grond van artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat met ingang van 1 januari 2015 luidt, geschiedt plaatsing van een minderjarige die onder toezicht is gesteld, gedurende dag en nacht buiten het gezin
uitsluitendmet een machtiging tot uithuisplaatsing. Ingevolge artikel 28, lid 2 sub b, van de Overgangswet nieuw BW geldt voor de uithuisplaatsing van een minderjarige die voor die datum onder toezicht is gesteld het vereiste van artikel 1:265a BW pas vanaf het moment dat de ondertoezichtstelling voor het eerst wordt verlengd. Bij beschikking van 1 mei 2015 is de ondertoezichtstelling verlengd, zodat het vereiste van 1:265a BW van toepassing is. Het hof is derhalve met de GI van oordeel dat plaatsing van de kinderen in het vrijwillige kader in het onderhavige geval niet mogelijk is. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de vader.
5.3
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 april 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is op 6 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.