ECLI:NL:GHARL:2016:8079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
200.193.314
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid en communicatieproblemen met de gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met Stichting Welnúh. De kantonrechter had eerder op 16 maart 2016 de arbeidsovereenkomst ontbonden op de h-grond, omdat van Welnúh in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] voort te zetten. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [verzoeker] ongeschikt was voor de bedongen arbeid, voornamelijk vanwege zijn problematische communicatie met de gemeente, die essentieel was voor de functie van directeur van Welnúh. Het hof stelde vast dat [verzoeker] herhaaldelijk was gewezen op zijn tekortkomingen in de communicatie, maar dat hij hierin niet verbeterde. De slechte relatie met de gemeente leidde tot een situatie waarin [verzoeker] niet meer in staat was om zijn functie naar behoren uit te oefenen. Het hof oordeelde dat de transitievergoeding van € 26.994,10 die aan [verzoeker] was toegekend, voldoende compensatie bood voor de financiële schade als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.314
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 4690983)
beschikking van 5 oktober 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in principaal hoger beroep, verweerder in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. P.F. van Esseveldt,
tegen
de stichting
Stichting Welnúh,
gevestigd te Doorn,
verweerster in principaal hoger beroep, verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, verweerster in het tegenverzoek,
hierna:
Welnúh,
advocaat: mr. J.G.J. Elslo.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
16 maart 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij de arbeidsovereenkomst op de h-grond is ontbonden en aan [verzoeker] op zijn verzoek de transitievergoeding is toegekend, onder afwijzing van de door hem verzochte billijke vergoeding.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift (met producties), ter griffie ontvangen op 16 juni 2016;
- het verweerschrift (met producties), tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- de op 1 september 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door mr. van Esseveldt pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 14 oktober 2016 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift het hof verzocht te bepalen dat de door Welnúh verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte door de kantonrechter is toegewezen en voorts, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair:Welnúh te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, dan wel
subsidiair: aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen van € 140.000,-, althans een zodanige vergoeding als het hof in goede justitie billijk acht;
primair en subsidiair:Welnúh te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
2.4
Welnúh heeft verweer gevoerd en in incidenteel hoger beroep het hof verzocht [verzoeker] in de kosten in beide instanties te veroordelen.

3.De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2003 als directeur in dienst van de Doornse Welzijnsstichting getreden. Deze stichting is nadien opgegaan in de Stichting Wel-zijnswerk Utrechtse Heuvelrug (SWUH). Nadat Welnúh op 27 februari 2009 was ontstaan door een fusie van de SWUH en de Stichting Welzijn Driebergen (SWD) is [verzoeker] vervol-gens per 1 maart 2009 als directeur in dienst getreden bij Welnúh. Het laatstgenoten bruto-loon bedraagt € 5.585,- per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.3
Welnúh is de stichting die het welzijnswerk in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: de gemeente) verzorgt. Dit welzijnswerk ziet (vooral) op de uitvoering van de op de gemeente rustende taken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatiewet.
De activiteiten van Welnúh worden voornamelijk gefinancierd uit de subsidie die zij ont-vangt van de gemeente. In 2014 bedroegen de inkomsten van Welnúh € 1.424.416,-, waarvan € 947.693,- (66,53%) aan subsidie. In 2016 is de subsidie verlaagd met € 90.000,-, in 2017 is een verlaging van € 140.000,- gepland.
3.4
Op 20 oktober 2009 heeft er een functioneringsgesprek met [verzoeker] plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek is onder meer het volgende vermeld:
“a. Het is een relatief korte periode waarin de fusie tussen SWD en SWUH resulterend in Welnuh sterk bepalend is geweest. Het Bestuur realiseert zich dat het moeilijk is een volledig beeld te hebben van [verzoeker] en heeft aangegeven dat het in dit eerst half jaar gaat om een (op zichzelf niet vrijblijvend) aantal waarnemingen.
b. Het Bestuur heeft [verzoeker] ervaren als enthousiast, gedreven met professioneel inzicht in het welzijnswerk. [verzoeker] is zichtbaar binnen de organisatie, bij het Bestuur en bij andere Stakeholders.
c. [verzoeker] is er in geslaagd een bindende factor te zijn voor de twee organisaties waaruit Welnuh is ontstaan en heeft voor zover het Bestuur dat kan waarnemen een goede acceptatie binnen de nieuwe organisatie. (…)
d. Op financieel gebied is [verzoeker] deskundig. Hij heeft dit goed in de hand en stuurt sterk op financiële criteria. Dit betekent ook dat hij hier relatief veel aandacht aan besteed (en op dit moment nog moet besteden). (…)
e. Kijkend naar de toekomst acht het Bestuur het van groot belang dat [verzoeker] zich vooral richt op het verbinden van de omgeving van Welnuh (Klanten, Gemeente en andere externe stakeholders) met de organisatie (medewerkers) zodat de dienstverlening (producten en diensten) daar zo goed mogelijk op aansluit. Daarvoor is visie en focus nodig voor Welnuh en een bepaalde dynamiek die vooral door [verzoeker] zal moeten worden geïnitieerd.
f. In de afgelopen maanden heeft het Bestuur ook waargenomen dat [verzoeker] de neiging heeft om zelf langdurig zijn eigen standpunt te verwoorden, niet altijd goed te luisteren en dan onvoldoende te anticiperen op zijn gesprekspartners. Vooral als het gaat om gesprekspartners die de onderwerpen waarover wordt gesproken vanuit een andere optiek benaderen (bijvoorbeeld beheersmatig versus inhoudelijk). Ook emotie kan dan een rol gaan spelen hetgeen moet worden voorkomen.
g. Om de hier boven genoemde punten te kunnen verbeteren is het naar het oordeel van het Bestuur goed dat [verzoeker] zich oriënteert op een opleiding waarbij strategie, visie en tactiek en het goed anticiperen op andere zakelijke partners aan de orde komen. Als voorbeeld wordt het CIO genoemd. Er wordt afgesproken dat [persoon 1] hierover [verzoeker] wat schriftelijke informatie zal geven.
h. Het Bestuur geeft ook aan dat [verzoeker] vooral gebruik moet en mag maken van de competenties die in het Bestuur aanwezig zijn. Dat zou kunnen in de vorm van een mentorschap. [verzoeker] geeft zelf de voorkeur aan het op ad hoc basis consulteren van de Bestuursleden afhankelijk van hun competenties.”
3.5
In het verslag van het op 4 mei 2010 gehouden functioneringsgesprek met [verzoeker] staat onder meer:
De competentie luisterenIn het vorige gesprek is deze competentie besproken en het Bestuur heeft tot haar genoegen geconstateerd dat [verzoeker] hier zichtbaar aandacht aan besteed wat naar het oordeel van het Bestuur een positieve invloed heeft op o.a. het overleg met de gemeente. Belangrijk is wel dat dit een voortdurend punt van aandacht blijft. (…)
Ondernemerschap, strategie en toekomst(…) Het bestuur heeft de indruk dat de gemeente het afgelopen halfjaar een meer positieve houding t.o.v. Welnuh heeft gekregen wat mede door [verzoeker] is gerealiseerd.(…)Functioneren Bestuur in relatie tot directeur(…) Uitvoerig is stilgestaan bij de opmerking van [verzoeker] dat hij begin 2010 het gevoel heeft gehad dat de loyaliteit van het Bestuur naar hem toe heeft ontbroken. Dit is in zijn beleving veroorzaakt door de discussies in een bestuursvergadering (januari 2010) en de wijze waarop door het Bestuur is gecommuniceerd (verslagen + mondelinge communicatie) naar aanleiding van de besloten bestuursvergadering (zonder de directeur) in januari en het gesprek dat het Bestuur heeft gehad met de burgemeester en de wethouder (zonder de aanwezigheid van directeur). Het Bestuur geeft aan dat er nooit enige twijfel is geweest over de directeur en de wijze waarop hij de vooral organisatorische problemen rondom de financiële administratie heeft aangepakt en opgelost. Wat het bestuur betreft en in de beleving van het bestuur is er dan ook nooit sprake geweest van enige disloyaliteit naar de directeur.Feit is dat de directeur dit anders heeft ervaren wat betekent dat de communicatie tussen Bestuur en directeur, over de punten die hierboven zijn aangegeven, onvoldoende is geweest. Het Bestuur zal hier in de toekomst rekening mee houden en er absoluut meer aandacht aan (moeten) besteden. Afgesproken is hier na de vakantie(s) op terug te komen.”
3.6
Op 29 juni 2011 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek is onder meer vermeld:
“Al het oude zeer van de fusie kunnen we nu achter ons laten en vertrouwen uitstralen. We moeten af van het oude vijandbeeld. Het bestuur vindt dat we nu niet moeten wachten op acties van de wethouder maar proactief moeten zijn. De positie van de wethouder is soms lastig; De belangen liggen verschillend en de politiek is grillig. Welnuh moet daarop anticiperen en ze heeft er last van als [verzoeker] te eigenwijs is in zijn standpunten.Inmiddels blijken de beelden die de wethouder heeft van [verzoeker] en Welnuh aan het kantelen te zijn, wellicht ook door de andere opstelling van de ambtenaren. Afgesproken wordt dat [verzoeker] zal proberen de relatie met de wethouder verder uit te bouwen bijvoorbeeld door haar ons huisvestingsproject te laten zien. Daarbij is het goed te trachten meer samen te werken en proberen er wat minder emotie in te stoppen [verzoeker] geeft aan dat hij een periode heeft gehad waarin hij in een dip zat maar dat hij er nu weer helemaal is.”
3.7
Het verslag van het op 22 mei 2012 gehouden functioneringsgesprek vermeldt onder andere:
“Het bestuur geeft [verzoeker] in overweging om wat meer afstand te nemen en bij nieuwe initiatieven andere partijen het voortouw te laten nemen, zonder zelf geheel uit beeld te zijn (…). Daarbij blijft de (wijze van) communiceren van [verzoeker] een belangrijk aandachtspunt. Overigens is het bestuur van mening dat [verzoeker] en Welnuh heel goed bezig zijn met welzijn nieuwe stijl en dat mede daardoor de samenwerking met de gemeente verbeterd is. (…)Met betrekking tot de communicatie en het vertrek van de communicatiemedewerker biedt [persoon 2] , indien [verzoeker] hier behoefte aan heeft, iemand van Quintus ter ondersteuning aan. Het initiatief wordt verder aan [verzoeker] over gelaten. ”
3.8
Op 3 juli 2013 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek staat onder meer:
“Het communicatief vermogen is de afgelopen jaren zichtbaar toegenomen. Ook is [verzoeker] gegroeid in de politieke bestuurssensitiviteit. De contacten met de gemeente ontwikkelen zich positief. Uiteraard is niet ieder gesprek bevredigend (…) maar over het algemeen is de samenwerking goed en sterk verbeterd t.o.v. enkele jaren geleden.”
3.9
In het verslag van het op 30 april 2014 gehouden functioneringsgesprek is onder meer te lezen:
“De afgelopen periode heeft [verzoeker] zeer actief zijn netwerk uitgebreid. Het lijkt erop dat hij hierdoor op onderdelen al makkelijker kan oogsten. Dat is in deze tijd een mooie vertreksituatie om het netwerk warm te houden en actief op te blijven inzetten. Samenwerken met andere welzijns- en zorg organisaties is een apart verhaal en er zal moeten worden afgewacht hoe het “speelveld” zich de komende tijd verder ontwikkelt. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de politieke ontwikkelingen, zowel landelijk als regionaal. Positief in dit verband is de lobby die [verzoeker] het afgelopen jaar heeft ontwikkeld met als voorbeeld de stakeholdersbijeenkomst en het periodieke overleg met ambtenaren en contacten met mensen uit de lokale politiek. Communicatie is en blijft een punt van aandacht. Vooral is van belang om een goede balans (te blijven) vinden in luisteren, overtuigen en reflectie. (…)”3.10 In een e-mailbericht van 11 september 2014 van [verzoeker] aan [persoon 3] , ambtenaar bij de gemeente, staat:
“(…) Via mijn bestuur heb ik begrepen dat mijn opstelling in het laatste overleg (…) door jullie als onprettig is ervaren. (…) Ik geef toe, dat ik mijn emoties niet geheel meer in de hand had waardoor rationeel overleg blijkbaar niet meer mogelijk was. Dat is niet goed te praten en ik wil daarvoor mijn excuses aanbieden. Ook via jou aan [persoon 13] . Die emotie kwam wel uit iets voort en ik zou het wel prettig vinden om dat in een gesprek met jou nader toe te lichten. (...)”
3.11
In een e-mailbericht van 19 november 2014 van de toenmalig voorzitter van het bestuur, [persoon 4] , aan de overige bestuursleden staat onder meer:
“Zojuist een gesprek gehad met [verzoeker] (…) Naast de voorbereiding van dat gesprek heb ik ruim een uur met hem gesproken over alle ontwikkelingen die momenteel gaande zijn. Ik heb het gevoel dat [verzoeker] het allemaal niet of nauwelijks (meer) aan kan wat blijkt uit zijn emoties. Concreet heeft hij gezegd dat hij op termijn met het bestuur om tafel wil omdat hij er uit wil en vindt dat alle ontwikkelingen in welzijn en zorg niet stroken met zijn visie op welzijn en de attitude waarmee hij destijds – 40 jaar geleden – het welzijnswerk is ingegaan. Kortom hij heeft er weinig zin meer in.Ik vraag me af hoe lang hij het nog volhoudt. Hij probeert weliswaar zonder emotie het beleid van de gemeente uit te voeren maar is het er absoluut niet mee eens en vindt dat er veel afgebroken wordt wat het welzijnswerk de afgelopen decennia heeft opgebouwd.”3.12 Tijdens een gesprek op 11 maart 2015 tussen het bestuur, [verzoeker] en de wethouder is de zorg over de wijze van communiceren van [verzoeker] aan de orde is geweest.
3.13
Op 1 mei 2015 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek staat:
“(…) [verzoeker] vindt van zichzelf dat hij visie heeft. Hij zegt zich echter in zijn maatschappelijk ondernemerschap belemmerd te voelen door de gemeente. De vrijheid om zelf een stip op de horizon te zetten en naar deze lange termijn visie te handelen wordt ingeperkt door de keuzes van de gemeente.Het bestuur van Welnúh vindt zeker ook dat [verzoeker] visie heeft. Dit is een van zijn sterke punten. Zijn visie komt bijvoorbeeld tot uiting in de keuze voor het werken in gebiedsteams, die het afgelopen jaar is gemaakt. En ook in de samenwerking met het bestuur met betrekking tot strategie en scenario-ontwikkeling voor Welnúh.Het bestuur benadrukt dat er een verschil is tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Het is een spel om de gemeente (wethouder, ambtenaren, gemeenteraad) te overtuigen van en mee te nemen in je lange termijn strategie. (…)Het bestuur geeft aan dat er in het afgelopen jaar hoogte en dieptepunten zijn geweest in het functioneren van de directeur. [verzoeker] heeft een grote emotionele betrokkenheid, zowel richting medewerkers als richting het gedachtegoed waar Welnúh als organisatie voor staat. Voor het bestuur was dit soms lastig te hanteren. Het bestuur ziet echter ook dat [verzoeker] zich nu weer heeft herpakt en de schouders eronder zet.[verzoeker] reageert hierop dat hij er nu inderdaad voor gekozen heeft om de ratio de boventoon te laten voeren. Hij geeft aan de passie voor de organisatie te hebben losgekoppeld van de emotie. Dit kost hem thuis wel veel energie. [verzoeker] geeft aan dat het hem zwaar is gevallen dat het bestuur niet actief heeft geacteerd op zijn emotionele inzinking in het najaar. Ook heeft hij zich niet gesteund gevoeld toen het bestuur met de wethouder en betrokken ambtenaar in gesprek is gegaan. [verzoeker] had graag gezien dat het bestuur meteen had aangegeven niet zonder [verzoeker] te willen spreken, zodra de wethouder aangaf dat het niet om een kennismakingsgesprek, maar over het functioneren van [verzoeker] ging.Het bestuur geeft aan dat dit bij het tweede verzoek van de wethouder wel is gebeurd. Het bestuur merkt hierbij op dat het nogal wat is dat het (vrijwillige) bestuur van Welnúh tot twee keer toe bij de wethouder is uitgenodigd omdat er ruis in de communicatie is met de directeur. (…)”3.14 Op 19 juni 2015 heeft een inhoudelijk overleg plaatsgevonden tussen het bestuur van Welnúh, [verzoeker] , en twee ambtenaren van de gemeente. Na dit overleg heeft [verzoeker] het volgende schrijven gestuurd aan het bestuur:
“(…) Ik heb dit weekend helaas moeten constateren dat het overleg met de ambtenaren mijn gezondheid schaad en dus niet toelaat, dat ik nog verder overleg op deze wijze overleg met hen voer. Ik kan helaas niet anders constateren.Gelukkig heeft het bestuur mij duidelijk gemaakt dat zij wel perspectief zien in verder overleg en mijns inziens is dat ook precies wat de ambtenaren graag willen. In die zin hoeft het de voortgang niet te stagneren. Op korte termijn staan geen overleggen gepland maar ik wilde jullie dit laten weten omdat dit mij ook rust geeft.”
3.15
Naar aanleiding van het overleg op 19 juni 2015 reageert ambtenaar [persoon 5] nog op de door [verzoeker] tijdens dit gesprek namens Welnúh gepresenteerde bezuinigingsmaatregelen:
“Beste [verzoeker] ,Wij hebben gehoord dat je vooruitlopend op ons gesprek van afgelopen vrijdag aan jongerenwerkers met een tijdelijk contract hebt meegedeeld dat hun contract niet wordt verlengd. Ik neem aan dat je na ons overleg van afgelopen vrijdag weet dat dit toch genuanceerder ligt en wij het vanuit de gemeente niet wenselijk achten dat er gesneden wordt in het jongerenwerk. Wij gaan er van uit dat je dit ook naar je medewerkers gecommuniceerd hebt.”
3.16
In reactie daarop heeft [verzoeker] in een e-mailbericht van 24 juni 2015 geschreven:
“(…) Neem van mij aan dat wij het ook zeker niet wenselijk achten om te snijden in het jongerenwerk of in enig ander werk van ons. Die mening delen we graag met de gemeente. Helaas heeft dezelfde gemeente ons wel na 4 ton bezuinigingen de afgelopen 4 jaar ons opnieuw een taakstellende bezuiniging opgelegd van € 90.000 voor 2016 zonder tot nu toe aan te geven, welke beleidsopdrachten/prestaties dan niet meer hoeven worden uitgevoerd. Daarom hebben wij uit bedrijfsmatig oogpunt gekozen voor de bezuinigingen, zoals dat vrijdag door het bestuur aan jullie is medegedeeld. Dit op jullie eigen verzoek om de bezuinigingen aan te geven. (…) De bedrijfsvoering van onze stichting is een bevoegdheid en verantwoordelijkheid, die is neergelegd bij het bestuur en directie van de stichting.”
3.17
In een e-mailbericht van het bestuur aan [verzoeker] van 3 juli 2015 staat:

(…) Zoals we vanmorgen al telefonisch bespraken laat ik je hierbij ook per mail namens het bes weten dat de gemeente het bestuur van Welnuh om een gesprek heeft gevraagd. (…) De gemeente heeft ons verzocht om het gesprek alleen met het bestuur en zonder directeur van Welnuh te laten plaatsvinden. Er is geen formele aanleiding voor het gesprek gegeven. (…) We zijn tot de conclusie gekomen dat we het verzoek van de gemeente zullen inwilligen. Hiervoor is een aantal redenen: * we vermoeden dat het gesprek te maken heeft met de recente mailwisseling tussen jou en [persoon 5] , en met het gesprek dat op vrijdag 19 juni tussen gemeente en Welnuh heeft plaatsgevonden * deze ontwikkelingen hebben bij jou en ook bij ons tot zorgen geleid over de manier waarop de relatie met de gemeente vanuit Welnuh op een goede en duurzame manier vormgegeven kan worden. Vanuit deze zorgen hebben [persoon 2] , [persoon 6] en [persoon 7] op woensdag 24 juni een gesprek met jou gehad. Wij kunnen ons voorstellen dat dezelfde zorgen bij de gemeente leven. * wij hechten aan een goede relatie met de gemeente (…)”3.18 Daarop heeft [verzoeker] bij e-mailbericht op dezelfde dag gereageerd:
“(…) Er kan mijns inziens geen andere reden voor dit gesprek zijn dan mijn functioneren en mijn rol en positie binnen welnuh. Men is het niet eens met de bezuinigingsbeslissing en denkt dat dit door mij aan jullie is opgelegd. Men zal proberen jullie te overtuigen dat een andere invulling aan de bezuiniging moet worden gegeven en slepen de wethouder accommodaties daar nu bij denk ik. Misschien dat men zelfs al een voorschot neemt op het schrappen van de directeursfunctie begin 2017 wat de ambtenaren hebben aangegeven. Ik heb u vorige week woensdag al aangegeven dat mijn indruk was dat de ambtenaren hebben geconstateerd dat er verdeeldheid heerst tussen bestuur en directeur. (…) Door nu in te gaan op hun eis mij buiten het gesprek te houden zet u uw eigen directeur volledig buitenspel.”
3.19
Op 7 juli 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen wethouders en ambtenaren van de gemeente en bestuursleden van Welnúh. In het verslag van die bespreking staat:
“1. Deze bijeenkomst is een vervolg op het overleg dat op 19 juni 2015 heeft plaatsgevonden tussen het bestuur van Welnuh, de directeur van Welnúh en [persoon 3] en [persoon 5][beiden ambtenaar; hof]
. [persoon 8] en [persoon 9][beiden wethouder, hof]
geven aan dat [persoon 5] en [persoon 3] hen hebben geïnformeerd over dit overleg. Ze willen met het bestuur in overleg over de communicatie tussen Welnúh en de gemeente. Directe aanleiding is het optreden van de directeur de 19e, dat in hun ogen ongepast was.
2. Zij benadrukken dat de bezuinigingsopdracht van € 90.000 voor 2016 en € 140.000 voor 2017 en verder taakstellend is. Zij geven aan dat de door Welnúh voorgestelde bezuinigingsopties voor wat betreft de gemeente onwenselijk zijn. Zij verzoeken Welnúh dringend met alternatieven te komen.
3. Zij uiten bovendien hun zorgen over het functioneren van Welnúh in relatie tot de transformatie van het sociaal domein en de innovaties, die daarvoor nodig zijn. De noodzaak tot vernieuwing, die veelvuldig besproken is met de directeur ( [verzoeker] ) lijkt door hem onvoldoende onderkend en uitgedragen te worden, zowel naar het personeel als het bestuur. Daarbij werkt de wijze van communiceren van de directeur belemmerend om te komen tot innovaties.
Zij constateren dat er vanuit Welnúh weinig vernieuwende initiatieven worden genomen, terwijl andere partijen wel met innovatieve projecten komen. Zij hebben signalen ontvangen dat andere partijen de samenwerking met Welnúh schuwen vanwege de rol van de directeur in deze.
4. Het bestuur van Welnúh geeft aan deze zorgen te delen, maar is druk bezig de noodzakelijk omslag te maken en nieuwe plannen te ontwikkelen. Ook zal het bestuur nagaan of er alternatieven voor het realiseren van de bezuinigingsopdracht zijn.
5. Afgesproken wordt direct na de zomervakantie hierover met elkaar verder te spreken.”
3.2
In de notulen van de bestuursvergadering van Welnúh van 24 juli 2015, waarbij [verzoeker] ook aanwezig was, staat onder meer:
“ [persoon 2] (…) vraagt de andere bestuursleden verslag te doen van het gesprek dat op dinsdag 7 juli met de gemeente heeft plaatsgevonden. [persoon 10] doet verslag. Er lag een verzoek van de gemeente om een gesprek met het bestuur van Welnúh, zonder de directeur. Uit dit gesprek is duidelijk geworden dat de gemeente grote problemen ervaart in de communicatie met [verzoeker] . Dit geldt zowel voor de ambtenaren (…) als de wethouder. De gemeente heeft aangegeven dat het zo niet langer kan. De gemeente heeft daarbij aangegeven dat de manier waarop nu bezuinigd wordt haast op treiteren lijkt. Het bestuur van Welnúh heeft hierop uitleg gegeven. De gemeente heeft bovendien aangegeven dat de communicatieproblemen niet alleen gelden voor de huidige ambtenaren en wethouder, maar ook voor hun voorgangers (…).[verzoeker] vraagt of er een probleem is in de communicatie tussen gemeente en Welnúh, of tussen gemeente en de directeur (i.e. [verzoeker] ). De bestuursleden geven aan dat het om het laatste gaat. (…)
[verzoeker] constateert dat er een probleem is met de beeldvorming over de directeur van Welnúh. Hij vraagt de bestuursleden wat ze daaraan gaan doen. Hij constateert dat het communicatieprobleem door wethouders en ambtenaren bij de directeur van Welnúh wordt gelegd.[verzoeker] geeft aan dat hij maar een oplossing ziet: dat het bestuur een ontslagprocedure start. Hij is het daar dan niet mee eens, maar gaat er wel in mee en wil dan volledige compensatie.De bestuursleden geven aan dat dit geen optie is. Dat kan het bestuur van Welnúh maatschappelijk gezien niet maken. (…)[persoon 2] vertelt dat het bestuur een oplossing aan [verzoeker] wil voorstellen. Ze zegt dat het duidelijk is dat voortzetting van de communicatie directeur-gemeente geen optie meer is.[persoon 11] vult aan: Ook voor [verzoeker] is dit geen optie meer. Dit heeft [verzoeker] zelf ook in een eerdere mail aangegeven en [verzoeker] bevestigt deze conclusie. (…)Om ontstane problemen op te lossen stelt het bestuur voor iemand naast [verzoeker] te zetten die beide taken, dat wil zeggen, de communicatie met de gemeente, en de innovatie en beleidsontwikkeling, op zich gaat nemen.[persoon 10] vult aan: [verzoeker] kan zich dan richten op de interne bedrijfsvoering en de vertaalslag richting de teams. Dat is ook waar [verzoeker] goed in is. (…)[verzoeker] geeft aan het prettig te vinden dat zijn taken wat betreft het contact de gemeente van hem wordt overgenomen. [verzoeker] geeft tegelijkertijd aan dat hij de kant van de beleidsontwikkeling heel aantrekkelijk en leuk vindt. Hij wil hier niet van worden buitengesloten. Als het gaat om extra ondersteuning geeft [verzoeker] aan dat hij in dit geval de voorkeur zou geven aan [persoon 12] .[persoon 2] zegt dat [verzoeker] nog wel mee kan blijven doen met de beleidsontwikkeling. De extern aan te trekken functionaris wordt wel de trekker van de beleidsontwikkeling. Wat bestuur betreft wordt het bestuur opdrachtgever van deze persoon. Dit voorstel moet nog wel concreet worden gemaakt qua verdeling van de werkzaamheden en de beschikbare/te besteden uren.Ook stelt ze voor om zeer regelmatig (d.w.z. tweewekelijks) met elkaar om tafel te gaan om te bespreken hoe het nu met [verzoeker] gaat. Ze geeft daarbij aan dat het niet meer mogelijk is om van losse incidenten te spreken, waarbij [verzoeker] aangeeft dat te herkennen.[persoon 11] oppert (…) hoe [verzoeker] ertegenover staat om minder te gaan werken. Gezondheid gaat volgens haar immers boven alles, is ook haar eigen ervaring. [verzoeker] reageert hierop door te zeggen dat hij zijn inkomen niet kan missen. Daarnaast lukt het hem om op tijd ‘ho’ te zeggen. (…)[persoon 2] stelt voor om procesafspraken te maken:1. Het voorstel is dat er een aantal personen wordt gepolst voor de nieuwe functie. (…)3. Het is belangrijk tijdig personeel te informeren als besluiten zijn genomen. (…)”3.21 Op 20 augustus 2015 heeft het bestuur het personeel geïnformeerd.
3.22
In een e-mailbericht van 28 augustus 2015 heeft [verzoeker] aan een vijftal leden van de personeelsvertegenwoordiging van Welnúh (verder: de PVT) geschreven:
“(…) Naar aanleiding van een gesprek, dat het bestuur heeft gehad op het gemeentehuis met wethouders en bestuursleden, heeft het bestuur, om hun moverende redenen, op 24 juli jl. besloten dat ik als directeur niet meer de gesprekken met ambtenaren en of gemeentebestuur over de voortgang van Welnúh zal mogen bijwonen cq zal mogen voeren. Voorts heeft het bestuur mij de bevoegdheid ontnomen de trekkersrol bij beleidsontwikkeling te mogen uitvoeren. Ik blijf wel bij de beleidsontwikkeling betrokken. Tenslotte heeft het bestuur op 24 juli besloten geen ontslagprocedure voor mijn functie te willen starten. Ik heb ingestemd met deze voorstellen mits een extern deskundige deze taak zal gaan verrichten (…) Op 20 augustus heeft een delegatie van het bestuur met mij een gesprek gevoerd over de door mij aan hen toegezonden mail van 10 augustus. Daarbij is door hen opnieuw geprobeerd mij over te halen vrijwillig uren in te laten leveren. (…) Tijdens de bestuursvergadering van 26 augustus meldde het bestuur mij dat een gesprek heeft plaatsgevonden met de PVT, en dat dit ertoe geleid heeft dat het bestuur heeft besloten om [persoon 12] niet te gaan inzetten bij de gesprekken met de gemeente en dat op 8 september opnieuw een gesprek gaat plaatsvinden tussen het bestuur, ambtenaren en wethouders.Op grond van deze situatie schets constateer ik dat:
a. Het bestuur heeft geprobeerd mijn arbeidsrechten bij Welnúh als werknemer vrijwillig te laten inleveren met een beroep op mijn loyaliteit aan de organisatie
b. Ik daardoor op een mijns inziens onbehoorlijke wijze in mijn integriteit als werknemer wordt aangetast.
c. Het bestuur op grond van mijn houding om niet in te gaan op hun verzoek, onderzoek zullen gaan verrichten naar de mogelijkheid van ontslag
d. Het bestuur mij bevoegdheden heeft ontnomen zonder daarbij aan mijn voorwaarden te voldoen en ik daardoor nu niet meer in staat ben mijn functie naar behoren te kunnen uitvoeren waardoor mogelijk ook de arbeidsrechtelijke situatie van ander personeel in gevaar kan komen.
e. De door mij aangedragen mogelijkheid voor mij, om de bron van deze situatie aan te pakken, door het bestuur niet is overgenomen.
f. Het bestuur er niet voor kiest om samen met mij de bron van de situatie aan te pakken door een gesprek te arrangeren met mij, het gemeentebestuur en de ambtenaren om een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden.
g. Ik door deze situatie nu afsteven op een mogelijk arbeidsconflict met mijn werkgever en de werkgever van al het personeel en ik mij daarin niet intern kan verdedigen vanuit mijn huidige positie en rol in dit probleem.
h. Ik er mij volledig van doordrongen ben dat dit en de door het gemeentebestuur voorgenomen bezuinigingen, mogelijk kunnen leiden tot grote consequenties voor de voortgang van Welnúh
Op grond van deze constateringen verzoek ik de PVT een poging in het werk te stellen, om zo spoedig mogelijk in samenspraak met elkaar een voor iedereen aanvaardbare en werkbare oplossing te zoeken, zodat ook de algemene belangen van de stichting weer op een juiste wijze kunnenworden
behartigd.”3.23 Tijdens een bestuursvergadering op 4 september 2015 heeft [verzoeker] een voorstel voor een fusie met een andere welzijnsorganisatie gepresenteerd, waarbij hij 12 uur per week bij die organisatie zou worden gedetacheerd. Dit voorstel is door Welnúh afgewezen.
3.24
Op 8 september 2015 heeft het bestuur kenbaar gemaakt met [verzoeker] in overleg te willen treden over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
3.25 Nadat [verzoeker] op 21 oktober 2015 zijn werk heeft neergelegd en [verzoeker] vervolgens van Welnúh geen werkzaamheden behoefde te verrichten in verband met schikkingsonderhandelingen over beëindiging van het dienstverband, is [verzoeker] nadat die onderhandelingen waren misluktmet ingang van 3 november 2015 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
3.26
Op 23 november 2015 hebben voornoemde vijf leden van de PVT de volgende ver-klaring opgesteld:
“De directeur van Welnúh heeft jarenlang op zijn eigen wijze leiding gegeven aan Welnúh. Hij heeft personeelsleden geïnspireerd en een aantal van hen heeft hij veel geleerd. Met spijt moeten wij nu echter constateren dat hij onvoldoende vertrouwen en draagvlak meer heeft onder het personeel.
Door middel van dit schrijven laten wij weten dat de PVT heeft het vertrouwen in de heer [verzoeker] opgezegd om de volgende redenen.
• Er is onder het personeel onvoldoende draagvlak meer voor de directeur.
• De communicatie tussen directeur en gemeente is al verschillende jaren zodanig dat het
schadelijk is voor de stichting. De gemeente is de enige opdrachtgever van Welnúh en goede
communicatie tussen de directeur en gemeente is daarom belangrijk. Jarenlang is de communicatie tussen de directeur en de verschillende accountmanagers van de gemeente zeer moeizaam verlopen. Ook de communicatie met de verschillende beleidsmedewerkers en de wethouders met de directeur is onder de maat.
• De communicatie met andere externe partners, zoals o.a. bibliotheek en woningbouwstichting, is altijd zeer moeizaam verlopen. Dit is schadelijk voor Welnúh en heeft ook gevolgen voor de samenwerking met verschillende partners.
In een tijd waarin er zoveel verandert - denk aan de transities in de zorg, de verschillende bezuinigingen en de oprichting van de dorpsteams - is het van groot belang om in een open sfeer met verschillende partners te spreken over samenwerking en hoe deze veranderingen vorm te geven. Helaas is dat door de directeur niet gedaan en dat heeft Welnúh ernstig verzwakt.”
3.27
Bij brief van 24 november 2015, met als onderwerp: ‘vertrek directeur’, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het volgende aan het bestuur van Welnúh meegedeeld:
“In vervolg op onze gesprekken van de afgelopen maanden en naar aanleiding van de berichten van deze week willen wij onze waardering uitspreken voor uw inzet om de noodzakelijke innovatie bij Welnúh gestalte te geven.
In onze visie op welzijn, zoals die verwoord is in de visienota Kracht van Welzijn, zien wij Welnúh als uitvoerende partij, die ons helpt onze doelstellingen te realiseren. Welnúh moet functioneren als de spil in een sterke, lokale, sociale structuur. Daarnaast zien we voor Welnúh een verbindende rol tussen de verschillende domeinen.
Zoals wij in eerdere gesprekken met u hebben aangegeven maakten wij ons zorgen over het functioneren van Welnúh in relatie tot de transformatie van het sociaal domein en de innovaties die daarvoor nodig zijn. De noodzaak tot vernieuwing, die veelvuldig besproken is met de directeur, werd door hem onvoldoende onderkend en uitgedragen. Daarbij werkte de wijze van communiceren van de directeur belemmerend.
Zoals ook in het verslag van ons gesprek op 7 juli 2015 is opgenomen, constateerden wij dat er vanuit Welnúh weinig vernieuwende initiatieven werden genomen, terwijl andere partijen en partners in het maatschappelijk veld wel met innovatieve projecten komen.
Uiteindelijk is een overlegsituatie ontstaan, die weinig vruchtbaar was. Wij zijn met u eens dat voor het verder vormgeven van de vernieuwde rol van het welzijnswerk binnen onze gemeente andere competenties voor een directeur nodig zijn. Onze laatste gesprekken bevestigen dit beeld en wij vertrouwen er op dat Welnúh haar verbindende rol waar zal maken.”

4.4. De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Welnúh heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn op de d-, e-, g- of h-grond. In haar verzoekschrift heeft zij opgemerkt dat zij geen transitievergoeding aanbiedt.
4.2
[verzoeker] heeft primair afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair, bij toewijzing van het verzoek, heeft hij verzocht naast de transitievergoeding een billijke vergoeding toe te kennen wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Welnúh.
4.3
De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen voor zover het is gebaseerd op ongeschiktheid van [verzoeker] tot het verrichten van de bedongen arbeid (artikel 7:669 lid 3 sub d BW), verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) of een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). Het verzoek is door de kantonrechter echter toegewezen op de grond dat van Welnúh in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in de functie van directeur te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub h BW). De kantonrechter heeft daartoe, samengevat, overwogen dat een goede relatie tussen de directeur van Welnúh en de gemeente voor Welnúh van groot belang is, dat het niet op de weg van [verzoeker] als directeur ligt om het hartgrondig oneens te zijn met de gemeente en dat standpunt na overleg met de wethouder en de ambtenaren te blijven innemen. Daarmee heeft [verzoeker] miskend dat de raad van de gemeente tot de taakstelling heeft besloten en dat het college van b&w die beslissing dient uit te voeren. Daar komt bij de jegens het bestuur ondermijnende e-mail aan de PVT van 28 augustus 2015, die binnen de organisatie en op de werkvloer voor onrust zorgde. Een terugkeer van [verzoeker] in de functie van directeur ligt niet in de rede waarbij de kantonrechter van belang acht dat Welnúh heeft aangeboden dat [verzoeker] een deel van zijn werkzaamheden kon blijven verrichten, maar dat [verzoeker] daar om hem moverende redenen niet voor gekozen heeft. Met betrekking tot de door [verzoeker] gevraagde billijke vergoeding heeft de kantonrechter overwogen dat daarvoor geen aanleiding bestaat nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Welnúh. Aan [verzoeker] is een transitievergoeding toegekend van € 26.994,10 bruto. Welnúh is veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
De drie grieven in het principaal hoger beroep richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat van Welnúh in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren. [verzoeker] heeft ter zitting betoogd dat, bij gebreke van door Welnúh gerichte grieven tegen de verwerping door de kantonrechter van de gronden d, e en g, in hoger beroep enkel de door [verzoeker] met zijn grieven ter discussie gestelde h-grond (artikel 7:669 lid 3 sub h BW) ter beoordeling voorligt. Daarmee miskent hij echter dat bij gegrondheid van een grief het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep de niet behandelde of verworpen gronden en de niet prijsgegeven stellingen van Welnúh (opnieuw) dient te beoordelen.
5.2
Uit oogpunt van proceseconomie, waarbij het hof er veronderstellenderwijs van uit zal gaan dat grief III van [verzoeker] slaagt, zal het hof eerst beoordelen of sprake is van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid (artikel 7:669 lid 3 sub d BW). Welnúh heeft in haar verzoekschrift in eerste aanleg ter onderbouwing van die grond aangevoerd dat [verzoeker] niet in staat was op een goede wijze met de gemeente te communiceren waardoor die verstandhouding steeds verder verstoord raakte. [verzoeker] is daar steeds op gewezen tijdens de functioneringsgesprekken en in 2015 tijdens de bestuursvergadering van 24 juli 2015. Hij heeft voldoende gelegenheid gehad zijn handelen te verbeteren, waartoe hij, gelet op de aard van zijn functie, ook zelf initiatief had moeten nemen.
5.3
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
Uit de verslagen van de functioneringsgesprekken die in de periode 2009-2015 met [verzoeker] zijn gevoerd, komt naar voren dat de wijze waarop [verzoeker] met de gemeente communiceerde een continu punt van zorg en aandacht was. Bijna elk jaar is tijdens de functioneringsgesprekken erbij stilgestaan in welk opzicht het daaraan schortte, waarbij een terugkerend aandachtspunt was het met te veel emotie de gesprekken voeren en het te weinig luisteren naar de gesprekspartners van de gemeente. Dit aspect is in de loop van de tweede helft van 2014 problematischer geworden. Dit blijkt onder meer uit de excuusbrief van [verzoeker] aan een ambtenaar van de gemeente (rov. 3.10) en het niet betwiste schrijven van de voormalig voorzitter van het bestuur aan de overige bestuursleden (rov. 3.11). In de eerste helft van 2015 is de slechte communicatie met [verzoeker] voor de wethouder aanleiding geweest om meerdere malen met het bestuur (al dan niet in aanwezigheid van [verzoeker] ) te spreken en zijn zorg te uiten. In de reeks van gebeurtenissen wegen de incidenten rond het gesprek op
19 juni 2015 zwaar. [verzoeker] heeft na dit gesprek in een e-mailbericht van 24 juni 2015 (rov. 3.16) op weinig tactvolle wijze en met miskenning van de verhoudingen gesteld dat Welnúh en niet de gemeente gaat over de bedrijfsvoering van de stichting. Ook heeft [verzoeker] na dit gesprek aan het bestuur kenbaar gemaakt niet langer met de gemeente in contact te willen treden. De wethouder heeft op zijn beurt om een gesprek met het bestuur buiten de aanwezigheid van [verzoeker] verzocht. Het voornemen van het bestuur om dit verzoek van de wethouder in te willigen, stuit blijkens het schrijven van [verzoeker] van 3 juli 2015 op onbegrip, waarbij [verzoeker] zijn eigen rol in het conflict miskent door de oorzaak van de verslechterde verhouding toe te schrijven aan verschillende visies op inhoud. In de bestuursvergadering van 24 juli 2015 heeft het bestuur met [verzoeker] gedeeld wat er op 7 juli 2015 met de wethouder is besproken, namelijk dat de gemeente grote problemen ervaart in de communicatie met [verzoeker] en meent dat het zo niet langer kan, waarop [verzoeker] geen andere oplossing ziet dan zijn vertrek. Het bestuur onderzoekt dan de mogelijkheid om een deel van het werk dat betrekking heeft op de contacten met de gemeente door een ander te laten uitvoeren, waar [verzoeker] wel voor voelt, zij het dat hij geen uren en/of salaris wil inleveren. Nadat het bestuur in een gesprek op 20 augustus 2015 met de personeelsvertegenwoordiging duidelijk wordt dat onder het personeel onvoldoende draagvlak bestaat voor [verzoeker] is de door het bestuur onderzochte mogelijkheid ook niet meer reëel. Vervolgens heeft [verzoeker] op 28 augustus 2015 het personeel ingelicht over wat er tussen hem en het bestuur speelde. Daarbij heeft hij het doen voorkomen alsof hij geen contact met de gemeente mocht hebben (terwijl hij eerder zelf heeft aangegeven dat niet te willen) en heeft hij gesuggereerd dat een ontslag van hem ook voor Welnúh en andere personeelsleden negatieve consequenties kan hebben. Uit een brief van de PVT van 23 november 2015 blijkt ten slotte dat zij al jaren zorg hebben over de communicatie van de directeur met de gemeente en overige ketenpartners.
5.4
Het hof is van oordeel dat een wezenlijk onderdeel van de functie van directeur van een organisatie als Welnúh is het onderhouden van contact en het regelmatig voeren van overleg met de gemeente. De gemeente kent immers aan Welnúh subsidie toe, waarbij Welnúh ervoor heeft zorg te dragen dat het welzijnswerk in de gemeente wordt uitgevoerd. Als Welnúh er onvoldoende in slaagt het door de gemeente voorgestane welzijnsbeleid te realiseren, bestaat de kans dat de gemeente de subsidierelatie met Welnúh beëindigt en kiest voor een andere uitvoeringspartner. Juist in tijden waarin er bezuinigd moet worden en het vormgeven van het welzijn voor Welnúh lastiger is, is een belangrijke taak van een directeur, boegbeeld van een vrij kleine organisatie als Welnúh met ongeveer 11 fte, ervoor zorg te dragen - ook al bestaan er andere inzichten op inhoudelijk vlak - dat de relatie met de gemeente goed blijft, waarvoor een goede communicatie en een correcte houding jegens de wethouder en de ambtenaren van groot belang is.
5.5
Het hof acht het tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk dat [verzoeker] de laatste jaren niet structureel in staat is gebleken om in gesprekken met de gemeente een zakelijke en constructieve houding in te nemen. Meer dan eens wanneer [verzoeker] inhoudelijk met de gemeente van mening verschilde, liet [verzoeker] zijn emotie de boventoon voeren en volhardde hij in zijn standpunt zonder oog te hebben voor de positie en de taakstelling van de gemeente waardoor een vruchtbaar overleg niet mogelijk bleek. Daarbij heeft [verzoeker] meer dan eens de positie van Welnúh ten opzichte van de gemeente uit het oog verloren. Een en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat [verzoeker] zelf niet meer met de gemeente in contact wilde treden, zoals uit zijn schrijven blijkt, en de gemeente niet meer met [verzoeker] overleg wilde voeren. Geconstateerd moet worden dat [verzoeker] daardoor een belangrijk onderdeel van zijn werk niet meer (zelfstandig) kan verrichten.
Dat [verzoeker] zijn mededeling in een opwelling heeft gedaan, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangevoerd, maakt de kwestie niet minder ernstig. Van een directeur mag worden verlangd dat hij nadenkt voordat hij zijn mening over zoiets essentieels op schrift stelt en vervolgens naar buiten brengt. Voorts is [verzoeker] ook niet teruggekomen op de bewuste mededeling.
5.6
Naar het oordeel van het hof is [verzoeker] voldoende en tijdig in kennis gesteld van de opvatting van het bestuur dat [verzoeker] op het gebied van communicatie tekort schoot. [verzoeker] is in vrijwel elk functioneringsgesprek erop gewezen de emotie buiten de deur te houden. [verzoeker] is zeker in de periode september 2014 – eind juli 2015 door het bestuur meerdere malen duidelijk gemaakt, dat zijn wijze van communiceren problematisch is. [verzoeker] wist dit zelf ook, zo leidt het hof af uit zijn eigen excuusbrief (zijn brief van 3 juli 2015) en uit het feit dat zijn gedrag voor de wethouder meer dan eens aanleiding is geweest een gesprek met het bestuur te vragen.
5.7
[verzoeker] verwijt Welnúh dat zij geen verbetertraject heeft ingezet maar dat verwijt is onterecht. Naar het oordeel van het hof mocht, gelet op de aard van de functie van directeur, de verantwoordelijkheid die een directeur geacht wordt te dragen en de aard van het probleem, van [verzoeker] worden verwacht dat hij, nadat hij hierop telkens werd aangesproken, inzag wat het effect van zijn gedrag en de wijze van communiceren was om vervolgens bereid te zijn om dat te verbeteren. Uit de stukken en ook uit de toelichting van [verzoeker] ter zitting blijkt echter keer op keer dat hij van mening is dat niet hij de oorzaak is van de verslechterde verhouding met de gemeente. Desgevraagd heeft hij ter zitting verklaard dat hij getracht heeft zichzelf te corrigeren door te proberen met minder emotie gesprekken in te gaan, maar nadat hem gebleken moet zijn dat dat onvoldoende effect had, heeft hij geen begeleiding gezocht en handreikingen van het bestuur opgepakt. Zo heeft Welnúh – zie verslag functioneringsgesprek 20 oktober 2009 – het aanbod gedaan aan [verzoeker] om zich te oriënteren op een opleiding waarbij strategie, visie, tactiek en goed anticiperen op andere zakelijke partners aan de orde komen. Ook is aangeboden gebruik te maken van competenties die in het bestuur aanwezig zijn. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] met beide mogelijkheden wat heeft gedaan. Ten slotte is het zeer de vraag wat verdere begeleiding zou hebben opgeleverd gelet op het feit dat [verzoeker] zelf niet of nauwelijks inziet dat de communicatieproblemen (ook) door zijn optreden veroorzaakt zijn. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] al met al voldoende tijd en gelegenheid gehad zijn functioneren te verbeteren.
Welnúh heeft ter zitting bij het hof verklaard dat zij voornemens was [verzoeker] desondanks in dienst te houden omdat hij nog maar korte tijd te gaan had tot zijn pensionering. Door de brief van [verzoeker] aan de PVT is dat anders geworden.
5.8
Naast het aspect van externe communicatie, is het hof van oordeel dat van een directeur mag worden verlangd dat hij ook binnen de organisatie professioneel en discreet opereert, informatie correct en neutraal brengt, geen onnodige onrust zaait en niet ondermijnend handelt jegens het bestuur. De brief van 28 augustus 2015 staat daar haaks op. Met die brief heeft [verzoeker] deels onjuiste en vertrouwelijke informatie naar buiten gebracht en het doen voorkomen dat met zijn ontslag ook de positie van Welnúh en andere personeelsleden in gevaar kan komen. Daarnaast gaat van de brief een ondermijnend effect jegens het bestuur uit. Met deze brief heeft [verzoeker] onnodig onrust gezaaid onder het personeel en heeft hij er blijk van gegeven op dat moment het belang van de organisatie ondergeschikt te maken aan zijn eigen belang.
5.9
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt het voorgaande de conclusie dat [verzoeker] ongeschikt is geworden tot het verrichten van de bedongen arbeid. Gesteld noch gebleken is dat het disfunctioneren het gevolg is van ziekte of van onvoldoende zorg van Welnúh voor scholing. Welnúh heeft in eerste aanleg gesteld dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren en [verzoeker] heeft vervolgens niet aangevoerd dat er in de relevante termijn (zie artikel 10 lid 1 van de Ontslagregeling) wel herplaatsingsmogelijkheden zouden zijn zoals bedoeld in artikel 9 van de Ontslagregeling. Het noemen van mogelijke werkzaamheden (beleidsmedewerker en vrijwilliger coördinator, pagina 25 van het verweerschrift in eerste aanleg) zonder dat sprake is van een vacature of een andere beschikbare arbeidsplaats zoals beschreven in de Ontslagregeling is een onvoldoende betwisting. Hoewel Welnúh in het kader van een (tijdelijke) oplossing heeft onderzocht of een deel van de werkzaamheden (contact met de gemeente) door een ander kunnen worden overgenomen, oordeelt het hof dat in het kader van de mogelijkheden van herplaatsing niet van Welnúh, als op zichzelf kleine organisatie die in overwegende mate afhankelijk is van subsidie, kon en mocht worden gevergd dat zij een derde, tegen betaling, werkzaamheden van de directeur moet laten verrichten, naast volledige doorbetaling van [verzoeker] .
5.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het door Welnúh aangevoerde feitencomplex ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 6:671b lid 1 in verbinding met artikel 7:669 lid 3 sub d BW rechtvaardigde.
5.11
Tegen de hoogte van de transitievergoeding zijn geen grieven gericht. Het hof ziet net als de kantonrechter geen reden voor toekenning van een billijke vergoeding. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, liggen de omstandigheden die dragend zijn geoordeeld voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, niet in de risicosfeer van Welnúh en is er naar het oordeel van het hof ook geen sprake van dat Welnúh de spanningen tussen bestuur en [verzoeker] en [verzoeker] en de gemeente onnodig op scherp heeft gesteld. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Welnúh is geen sprake. De transitievergoeding wordt geacht voldoende compensatie te bieden voor de financiële schade die [verzoeker] lijdt als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.12
In het incidenteel hoger beroep heeft Welnúh aangevoerd dat zij ten onrechte in de kosten van de procedure in eerste aanleg is veroordeeld. [verzoeker] heeft zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van het hof. Nu [verzoeker] merendeels in het ongelijk is gesteld zal hij in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in het principaal en incidenteel hoger beroep worden veroordeeld, waarbij het hof de kosten van incidenteel hoger beroep, gelet op de beperkte omvang van het geschil op dat punt en de referte, bepaalt op nihil.
6. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt onder verbetering van gronden de tussen partijen door de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) op 16 maart 2016 gegeven beschikking, behoudens voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van Welnúh vastgesteld op € 160,- aan griffierecht en op € 400,- voor salaris gemachtigde volgens het liquidatietarief;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van Welnúh in principaal hoger beroep vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II) .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.P. Giesen, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2016.