Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 februari 2016 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder verzocht om verkorting van de duur van de machtiging, zodat de omgang met haar dochter kon worden geïntensiveerd en een terugplaatsing kon worden overwogen.
De zaak betreft de minderjarige [de minderjarige2], die sinds 28 januari 2010 onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. De pleegouders zijn inmiddels de primaire hechtingsfiguren voor [de minderjarige2]. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de belangen van [de minderjarige2] zwaarder wegen dan de wens van de moeder om haar gezin weer compleet te maken. Het hof heeft geoordeeld dat een terugplaatsing naar de moeder schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige2], gezien haar hechting aan de pleegouders en haar kwetsbare persoonlijkheid.
Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] is verlengd tot 9 februari 2017. Het hof benadrukt het belang van duidelijkheid over het toekomstperspectief van [de minderjarige2] en de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, die door de raad in onderzoek wordt genomen.