ECLI:NL:GHARL:2016:7898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.191.200/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen wegens ernstige misdragingen en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 9 februari 2016, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de machtiging af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarigen, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, in het verleden niet in staat zijn gebleken om de kinderen voldoende te begrenzen en te corrigeren. De minderjarigen zijn in een problematische gezinssituatie opgegroeid, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen. De GI heeft in het verleden verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar deze zijn onvoldoende gebleken. De minderjarigen zijn sinds januari 2012 onder toezicht gesteld en zijn in april 2014 uit huis geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarigen gehoord en is gebleken dat zij zich problematisch gedragen, waaronder het gebruik van drugs en het vertonen van delinquent gedrag. Het hof oordeelt dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie van de minderjarigen niet is verbeterd. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de opvoedingssituatie te bieden die de kinderen nodig hebben. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.200/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/112401 / JE RK 15-474)
beschikking van 29 september 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.S. van der Vliet te Rotterdam,
en
Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Assen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 januari 2016 en 9 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 mei 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van 24 augustus 2016 van mr. Van der Vliet met productie(s).
2.2
Op 25 augustus 2016 zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige2] ), verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbende door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2016 plaatsgevonden. Verschenen is de moeder, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele (een kantoorgenoot van mr. Van der Vliet). Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mevrouw [D] . Voorts is de vader verschenen. Ter zitting heeft mr. Scheele mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
2.4
Na de mondelinge behandeling is, zoals ter zitting met partijen besproken, met toestemming van het hof ingekomen een faxbericht van mr. Van der Vliet van 31 augustus 2016 met producties.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Nadat zij uit elkaar zijn gegaan hebben zij nog geruime tijd in dezelfde straat in [B] gewoond. Inmiddels is de moeder verhuisd naar [A] .
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van tien kinderen, onder wie [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn de jongsten. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
In de periode van 2004 tot en met 2007 is ten aanzien van de destijds minderjarige kinderen van de ouders sprake geweest van een ondertoezichtstelling.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds januari 2012 (opnieuw) onder toezicht van de GI en zijn in april 2014 middels een machtiging uit huis geplaatst.
3.5
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 9 februari 2016 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 11 januari 2017.
3.6
[de minderjarige1] heeft van april 2014 tot begin augustus 2014 door middel van een crisisplaatsing in het gezinshuis [E] gewoond. Daarna heeft hij tot medio juli 2015 bij een pleeggezin gewoond. Medio juli 2015 is [de minderjarige1] teruggeplaatst in het gezinshuis. Sinds het begin van de zomervakantie van 2016 verblijft [de minderjarige1] afwisselend bij de vader en de moeder.
[de minderjarige2] verbleef van april 2014 tot begin september 2015 in gezinshuis [F] . Daarna is hij overgeplaatst naar een zorggroep/gezinshuis, eerst in [G] en daarna korte tijd in [H] . Ook [de minderjarige2] verblijft sinds de zomervakantie van 2016 afwisselend bij de vader en de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 februari 2016. Zij verzoekt het hof - zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI met betrekking tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.3
Het hof is van oordeel dat, anders dan de moeder stelt, er reeds voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstige zorgen bestonden ten aanzien van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn opgegroeid in een gezin met tien kinderen, waarin de ouders niet in staat zijn gebleken de kinderen voldoende te begrenzen, bij te sturen en te corrigeren. Een groot deel van de kinderen is middels een machtiging gesloten geplaatst geweest en/of heeft een PIJ-maatregel opgelegd gekregen.
Ten aanzien van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] is uit de stukken naar voren gekomen dat zij slecht luisterden naar hun ouders, veel kattenkwaad uithaalden en zich moeilijk lieten aanspreken op hun gedrag. Bovendien is de schoolgang van [de minderjarige2] problematisch verlopen. Vanwege zijn gedrag is hij meerdere malen geschorst van school of in een hogere klas geplaatst.
Er zijn in het verleden verschillende vormen van hulpverlening ingezet in de gezinssituatie, maar deze hulp is onvoldoende gebleken. Doordat de ouders onvoldoende leerbaar waren om te komen tot substantiële en benodigde veranderingen in de thuissituatie, was een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk.
5.4
Ook nadat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis zijn geplaatst, zijn zij zeer zorgelijk gedrag blijven vertonen. Bij zowel [de minderjarige1] (13 jaar oud) als [de minderjarige2] (12 jaar oud) is sprake van een beperkte gewetensontwikkeling en van hechtingsproblematiek. Bovendien roken beide kinderen en gebruiken zij drugs.
Ter zitting heeft de GI ten aanzien van [de minderjarige1] verklaard dat het steeds slechter met hem is gegaan op school, hij verschillende keren is geschorst van school en via beveiligingscamera's is ontdekt dat [de minderjarige1] in drugs dealt.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben zich allebei ernstig misdragen. Zij zijn op verschillende plekken waar zij verbleven weggestuurd of weggelopen. Zo heeft het pleeggezin waar [de minderjarige1] in 2015 verbleef aangegeven dat [de minderjarige1] niet langer bij hen kon blijven, omdat hij niet te hanteren was. In hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige1] ook bij het gezinshuis, waar hij sinds medio 2015 verbleef, vlak voor de zomervakantie is weggestuurd. De dag voordat hij werd weggestuurd, heeft [de minderjarige1] de gezinshuisvader op een ernstige manier geprovoceerd en op zijn schoenen gespuugd. [de minderjarige1] heeft vervolgens gedurende de gehele zomervakantie ofwel bij de vader in [B] ofwel bij de moeder in [A] verbleven.
Ten aanzien van [de minderjarige2] blijven eveneens ernstige zorgen bestaan. Hij is verschillende keren weggelopen en hij heeft op het terrein van de school voor een zeer aanzienlijk bedrag vernielingen aangericht, zo heeft de GI ter zitting verklaard. Op de zorggroep van [G] was hij onhoudbaar. Ook daar is [de minderjarige2] vlak voor de zomervakantie weggelopen. Hij is tijdens een verlofmoment naar zijn zus gegaan (waar de ouders op dat moment ook waren) en is vervolgens niet teruggekeerd. De ouders hebben hem niet teruggestuurd. [de minderjarige2] is toen overgeplaatst naar een zorggroep in [H] . Nadat hij op verlof bij de moeder was geweest, is [de minderjarige2] niet meer teruggekeerd naar [H] en is hij, evenals [de minderjarige1] , in de zomervakantie afwisselend bij de moeder en bij de vader geweest.
De GI heeft verklaard dat het mede vanwege de ernstige gedragsproblematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de specifieke opvoedingssituatie die de kinderen daardoor nodig hebben, heel moeilijk is om een geschikte verblijfplaats voor hen te vinden. Doordat tot op heden alle pogingen tot plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een open setting zijn mislukt, is de GI voornemens een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen tot verlening van een machtiging tot gesloten plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Aangezien een gesloten plaatsing een uiterste middel is, wil de GI eerst met de huidige (tot 11 januari 2017 verlengde) machtiging proberen alsnog een geschikte verblijfplaats voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te vinden.
5.5
Het hof is van oordeel dat, anders dan de moeder heeft betoogd, het feit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds een aantal weken bij de vader of de moeder verblijven, niet betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing beëindigd kan worden. Er is aanhoudend ernstige zorg over de ontwikkeling van de kinderen. De GI heeft tijdens de vakantie geen zicht gehad op de kinderen. Het is voor de GI, mede door inconsistente verklaringen van de ouders en de minderjarigen, onduidelijk gebleven wanneer [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder hebben verbleven en wanneer bij de vader. Doordat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] rond het begin van de zomervakantie ondanks de machtiging uithuisplaatsing naar hun ouders zijn gegaan omdat vanwege de ernstige gedragsproblematiek bij de kinderen geen geschikte verblijfplaats beschikbaar is, was ten tijde van de zitting in hoger beroep nog niet duidelijk naar welke school [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na de zomervakantie zouden kunnen gaan. Het hof acht dit een zeer zorgelijke situatie. Naar het oordeel van het hof is geenszins gebleken dat de moeder de zeer ernstige problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkent en dat zij in staat is hen de opvoedingssituatie te bieden die zij nodig hebben. De door de moeder gestelde verbeteringen in haar situatie zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende. Daarbij komt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook een deel van de zomervakantie bij de vader hebben verbleven. Het hof volgt de moeder dan ook niet in haar standpunt dat zij al langere tijd de zorg draagt voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Indien daar bovendien al sprake van is geweest, betrof dit een noodgedwongen situatie, en zeker geen wenselijke.
5.6
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.A. Vermeulen en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.