ECLI:NL:GHARL:2016:7894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.187/802/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkt bewind en geestelijke toestand van rechthebbende

In deze zaak gaat het om de onderbewindstelling van de goederen van een rechthebbende, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De rechthebbende, geboren in 1947, heeft een geestelijke aandoening, namelijk frontotemporale dementie, die zijn vermogen om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen beïnvloedt. De echtgenote van de rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om onderbewindstelling van zijn goederen, wat door de kantonrechter is toegewezen. De rechthebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogt dat hij in staat is om zijn eigen financiële belangen te behartigen en dat er geen noodzaak meer is voor de onderbewindstelling. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Het hof heeft de geneeskundige verklaring van de behandelende artsen in overweging genomen, die bevestigen dat de rechthebbende lijdt aan ernstige cognitieve problemen en dat hij wilsonbekwaam is ten aanzien van zijn financiële beslissingen. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere beschikking van de kantonrechter moet worden bekrachtigd, omdat de geestelijke toestand van de rechthebbende niet zodanig is verbeterd dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De beschikking van de kantonrechter is dus bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.802/01
(zaaknummer rechtbank 3956764 MT VERZ 15-2788)
beschikking van 29 september 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] of de rechthebbende,
advocaat: mr. H.J. de Raadt, kantoorhoudend te Bussum.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de echtgenote] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: de echtgenote,
2. [de bewindvoerder] ,
gevestigd te [B] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 22 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 maart 2016;
- een brief van de bewindvoerder van 18 april 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2016 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1947 te [C] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 17 maart 2015, heeft de echtgenote van rechthebbende verzocht alle goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren onder bewind te stellen.
De rechthebbende verbleef op dat moment voor klinische behandeling bij [D] , te [E] .
Bij de stukken bevindt zich het schrijven van [D] , van 16 maart 2015, aangeduid als: “Aanvulling op de aanvraag”, waaruit blijkt dat het onderzoek- en behandelteam van afdeling [D] het verzoek van de echtgenote tot onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende ten volle ondersteunden.
3.3
De kantonrechter heeft de echtgenote op 8 juni 2015 gehoord over het verzoek. De rechthebbende is niet ter zitting verschenen.
3.4
Bij schrijven van 22 juni 2015, ingekomen bij de kantonrechter op 23 juni 2015, heeft de echtgenote het verzoek tot onderbewindstelling beperkt tot de (in een door haar overgelegd overzicht onder 1 tot en met 10) door haar gespecificeerde rekeningen en zaken.
3.5
De rechthebbende is in verband met het verzoek tot onderbewindstelling geneeskundig onderzocht op 19 mei 2015, ter zake waarvan een geneeskundige verklaring is opgesteld door [F] , Arts In Opleiding tot Specialist, en [G] , psychiater.
3.6
De kantonrechter heeft de rechthebbende op 23 september 2015 bezocht in de instelling van [D] , te [E] , waar de rechthebbende destijds verbleef en hem gehoord over het verzoek.
3.7
Tot de stukken behoort een bereidverklaring van 6 oktober 2015 van [H] , handelend onder de naam [I] Consultants, om ten behoeve van de rechthebbende tot bewindvoerder te worden benoemd.
3.8
Bij de bestreden beschikking van 22 december 2015 heeft de kantonrechter onder meer een beperkt bewind ingesteld over:
- het aandeel in de woning gelegen aan de [a-straat] 27, [A] , kadastraal bekend gemeente Almere sectie [Y] nummer [00000] , groot 1 are 66 centiare;
- het aandeel in het perceel grond grenzend aan de woning aan de [a-straat] 27, [A] , kadastraal bekend gemeente Almere sectie [Y] nummer [00001] , groot 15 centiare;
- de hypotheek met nummer [00002] bij de [a-bank] ;
- het flexibel krediet met nummer [00003] bij de [a-bank] ;
- het flexibel hypotheekkrediet met nummer [00004] bij de [a-bank] ;
- de betaalrekening met nummer [00005] bij de [b-bank] ;
- de betaalrekening en toprekening met nummer [00006] bij [b-bank] ;
- de rekening met nummer [00007] bij [c-bank] te [J] ;
- de auto van het merk Volvo met kenteken [00-YY-YY] ;
welke toebehoren aan de rechthebbende, wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en [H] , handelend onder de naam [I] Consultants, tot de bewindvoerder(s) benoemd.
Het gevraagde bewind over de rekening bij de [d-bank] is bij diezelfde beschikking door de kantonrechter - bij gebrek aan voldoende gegevens daarover - afgewezen.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
In geschil is de (beperkte) onderbewindstelling van de goederen van rechthebbende.
4.2
Rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Rechthebbende verzoekt in het beroepschrift het hof de bestreden beschikking voor zover het betreft de instelling van het beperkt bewind en de benoeming van de heer [H] tot bewindvoerder te vernietigen en, naar het hof begrijpt, alsnog het verzoek in eerste aanleg niet in te willigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
De rechthebbende stelt dat hij zich met het oordeel van de kantonrechter -dat hij als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen- niet kan verenigen.
De rechthebbende betoogt in hoger beroep dat hij prima in staat is zijn eigen financiële belangen te behartigen. Dit blijkt ook uit het feit dat hij nu geheel zelfstandig woont. Rond 27 oktober 2015 is hij ontslagen uit de GGZ instelling en sindsdien is zijn gezondheid gestabiliseerd. Het gaat goed met hem; de rechthebbende doet zijn eigen administratie en verricht ook betalingen middels zijn rekening bij de [d-bank] (welke rekening niet onder het bewind valt). Volgens de rechthebbende bestaat er geen noodzaak (meer) voor de beperkte onderbewindstelling.
5.3
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet, althans niet voortdurend, ten volle in staat is zijn belangen van vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
De geestelijke toestand van de rechthebbende blijkt uit de overgelegde geneeskundige verklaring, opgesteld door [F] , Arts In Opleiding tot Specialist, en [G] , psychiater, na onderzoek van rechthebbende op 19 mei 2015. Anders dan de rechthebbende heeft gesteld is naar het oordeel van het hof deze geneeskundige verklaring, in het bijzonder gelet op het daarin weergegeven ziektebeeld, niet zodanig oud dat niet mede aan de hand hiervan een oordeel kan worden gevormd over de vraag of de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende aanleiding geeft tot het instellen van een (beperkt) bewind.
Uit de verklaring blijkt namelijk dat de rechthebbende lijdt aan frontotemporale dementie. Dit betreft een aandoening die niet zomaar verdwijnt. In verband hiermee is, zoals door de medisch deskundigen aangegeven, bij de rechthebbende sprake van forse cognitieve problemen, voornamelijk binnen het executief functioneren en de aandacht en informatieverwerking. De wisselend geobserveerde geheugenproblemen worden vooral duidelijk in het niet kunnen ordenen en niet goed ophalen van informatie. Ook zijn begrip en gebruik van taal is verstoord, er is sprake van breedsprakigheid en rechthebbende verzandt in een uitgebreid verhaal na elke vraag die er gesteld wordt, zonder tot een antwoord te komen. Daarnaast valt de rigiditeit van de rechthebbende op en de ontbrekende wederkerigheid in het contact, wat zou kunnen duiden op een onderliggende autisme spectrum stoornis.
In de kliniek [D] werd rechthebbende vooral als een man gezien die veel ondersteuning en veel hulp nodig heeft bij de dagelijkse verzorging en routine op de afdeling.
5.5
Uit de geneeskundige verklaring blijkt tevens dat de rechthebbende geen inzicht heeft in zijn ziekte en het daarmee samengaande verlies van overzicht. Het lukt hem niet om een afweging te maken, of informatie te verzamelen om tot een logische keuze te komen als het gaat om onderbewindstelling. Daarom wordt de rechthebbende ter zake van onderbewindstelling wilsonbekwaam geacht.
Tegen deze achtergrond zal aan de stellingen van rechthebbende dat hij geen (psychiatrische) problemen heeft, dat hij goed voor zichzelf en zijn financiën kan zorgen, en dat hij zelf in staat is waar nodig hulp in te schakelen, worden voorbijgegaan.
De omstandigheid dat de rechthebbende in het najaar van 2015 uit de GGZ instelling is ontslagen, maakt dit niet anders. Voor zover de rechthebbende stelt dat zijn gezondheid/geestelijke toestand sindsdien is gewijzigd, in die zin dat er geen acht kan worden geslagen op voornoemde geneeskundige verklaring, opgemaakt gedurende zijn verblijf in de instelling, had het op de weg van de rechthebbende gelegen om met nadere medische stukken zijn stelling te onderbouwen.

6.De slotsom

6.1
De voorgestelde grief faalt en het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 22 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, M.P. den Hollander en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 29 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.