ECLI:NL:GHARL:2016:7891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.154.972/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind en mentorschap dat in 2010 was ingesteld voor [verzoeker]. De zaak betreft de beoordeling van de huidige lichamelijke en geestelijke toestand van [verzoeker] en de vraag of het bewind en mentorschap nog noodzakelijk zijn. Het hof verwijst naar een eerdere beschikking van 17 november 2015, waarin het verzoek om opheffing was aangehouden. In de tussenliggende periode heeft [geïntimeerde], de bewindvoerder en mentor, het hof geïnformeerd over de situatie van [verzoeker]. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in staat is om zijn (niet-)vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Hij heeft zijn leven op orde, volgt een opleiding en is in staat om financieel zelfstandig te functioneren. Gezien deze ontwikkelingen heeft het hof geoordeeld dat het bewind en mentorschap niet langer noodzakelijk zijn. De beschikking van 30 september 2010 wordt vernietigd en het hof heft het bewind en mentorschap op met ingang van 15 oktober 2016, waarbij de eerste weken van oktober 2016 zijn gereserveerd voor de overdracht van het financiële beheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.972/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2910468 BM VERZ 14-578 en 2960662 LT VERZ 14-190)
beschikking van de familiekamer van 29 september 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.M.M. Pater, kantoorhoudend te Emmeloord,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] .
geïntimeerde in hoger beroep,
verder te noemen: [geïntimeerde] ,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder] ,
wonende te [A] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 17 november 2015 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na de tussenbeschikking is bij het hof binnengekomen op 13 mei 2016 een brief van [geïntimeerde] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder en mentor, en een journaalbericht van mr. Pater van 17 juni 2016 met als bijlage een reactie op die brief. De pleegmoeder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ook te reageren op de brief van de bewindvoerder.
1.3
Het hof heeft afgezien van een verdere mondelinge behandeling en heeft op de stukken beslist.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 17 november 2015, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het ten aanzien van hem in 2010 ingestelde mentorschap en het ten aanzien van zijn goederen in 2010 ingestelde bewind.
2.3
De rechter kan een bewind instellen over een of meer goederen die een meerderjarige (zullen) toebehoren indien, voor zover hier van belang, deze meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Een mentorschap kan worden ingesteld indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
2.4
Kernvraag is dan ook of, gelet op de huidige lichamelijke en geestelijke toestand van [verzoeker] , de noodzaak voor het bewind en mentorschap niet meer bestaat dan wel of voortzetting daarvan niet langer zinvol is.
2.5
In de beschikking van 17 november 2015 heeft het hof [geïntimeerde] tot opvolgend bewindvoerder en mentor benoemd en de beslissing omtrent de opheffing van het bewind en mentorschap aangehouden met het verzoek aan [geïntimeerde] om het hof nader te informeren over het verloop van het bewind en het mentorschap en haar bevindingen. Daarbij is specifiek gevraagd voor wat betreft het bewind inzicht te geven in de wijze waarop [verzoeker] met zijn financiën is omgegaan vanaf begin 2014 met een (onderbouwde) inschatting van de (on)mogelijkheden van [verzoeker] om zelfstandig dan wel met - bestaande dan wel in te schakelen - begeleiding en ondersteuning het beheer over zijn financiën te voeren. Het hof heeft voorts wenselijk geacht dat ook in meer algemene zin inzicht wordt gegeven in de hulpverlening die [verzoeker] op dit moment ontvangt, de wijze waarop dat verloopt en de samenwerking alsmede de wijze van financiering daarvan (zoals zorg in natura dan wel door middel van een persoonsgebonden budget).
2.6
Uit de verklaring van [geïntimeerde] binnengekomen bij het hof op 13 mei 2016 blijkt weliswaar dat zij zorgen heeft over de keuzes die [verzoeker] maakt ten aanzien van zijn familie, maar daaruit blijkt niet althans onvoldoende dat [verzoeker] nog altijd niet in staat is zijn (niet-)vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Uit haar verklaring blijkt dat [verzoeker] niet alleen zicht heeft op zijn inkomsten en uitgaven maar zich ook bewust is van het feit dat, gezien het beperkte budget, (financiële) keuzes moeten worden gemaakt, dat hij in staat is deze te maken en zich ook daaraan te houden. Hij is verder verhuisd naar een andere woning, volgt een opleiding die hij verwacht volgend jaar af te ronden en is in staat rond te komen van het weekgeld dat hij ontvangt. [verzoeker] lijkt daarmee zijn leven op orde te hebben. [verzoeker] heeft verder de eerder ingezette hulpverlening bij [B] op eigen initiatief beëindigd zonder dat daarvoor andere hulp in de plaats is gekomen maar uit de verklaring van [geïntimeerde] blijkt niet althans onvoldoende dat [verzoeker] deze hulpverlening dan wel andere hulpverlening nodig heeft. Het hof acht aannemelijk dat [verzoeker] in staat is om te onderkennen wanneer hij ondersteuning van een derde - al dan niet professioneel en al dan niet in de persoon van [geïntimeerde] - nodig heeft, deze ondersteuning te zoeken en deze te accepteren.
2.7
Het hof is dan ook voldoende gebleken dat - anders dan in 2010 bij de instelling van het bewind en het mentorschap door de kantonrechter is vastgesteld - het bewind en mentorschap niet langer noodzakelijk zijn. Het hof zal het ingestelde bewind en mentorschap daarom opheffen met ingang van 15 oktober 2016 waarbij de eerste weken van oktober 2016 dienen voor de overdracht van het financiële beheer.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
heft met ingang van 15 oktober 2016 op het ten aanzien van de goederen van [verzoeker] bij beschikking van 30 september 2010 uitgesproken bewind;
heft met ingang van 15 oktober 2016 op het ten aanzien van [verzoeker] bij beschikking van 30 september 2010 uitgesproken mentorschap.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. I.A. Vermeulen en mr. J.G. Idsardi, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 september 2016.