ECLI:NL:GHARL:2016:7794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
200.191.122/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige in het kader van gezag en omgangsregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, [de minderjarige], die geboren is uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder. De moeder, die het hoofdverblijf van [de minderjarige] heeft, verzocht de rechtbank om toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar Overijssel. De vader, die gezamenlijk gezag heeft, voerde verweer en verzocht de rechtbank om de moeder te gelasten om met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [A]. De rechtbank verleende de moeder vervangende toestemming om te verhuizen naar [F], maar de vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft de grieven van de vader beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder in een bedreigende situatie verkeerde, wat haar noodzaak om te verhuizen verklaart. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] is om bij de moeder te blijven, gezien de stabiliteit die zij biedt. De moeder heeft inmiddels een nieuwe woning in [B] en [de minderjarige] heeft zich daar goed aangepast. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank deels vernietigd en de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] naar [B] of een plaats binnen een straal van 30 kilometer van [B] te verhuizen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.122/01
(zaaknummer rechtbank C/08/168238 / FA RK 15-417)
beschikking van 20 september 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat thans: mr. G.A. Pots te Leeuwarden, voorheen mr. H.C.L. Crozier te Sneek,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H. Dijkstra te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
kantoorhoudend te Enschede,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 10 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 april 2016;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) van
7 juni 2016 met productie(s);
- een fax van de GI van 19 juli 2016.
2.2
Een journaalbericht met producties van mr. Dijkstra van 17 augustus 2016 is door het hof ontvangen met overschrijding van de termijn die in artikel 1.4.4 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven wordt genoemd. Mr. Pots heeft om die reden bezwaar gemaakt tegen kennisname door het hof van de bij dat journaalbericht overgelegde producties. Nu mr. Dijkstra niet heeft kunnen aangeven waarom deze producties zo laat in de procedure zijn ingebracht en mr. Pots bezwaar maakt tegen kennisname van deze stukken zal het hof deze buiten beschouwing laten.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak mevrouw [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en de heer [E] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen partijen is [in] 2007 [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij inleidend verzoek heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat indien en voor zover noodzakelijk er vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing naar Overijssel, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder wordt vastgesteld en er een begeleide omgang komt tussen de vader en [de minderjarige] en tevens een onderzoek door de raad, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt.
3.3
De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank bij zelfstandig verzoek verzocht de moeder te gelasten om binnen twee dagen, althans binnen de termijn als de rechtbank in goede justitie juist acht, na betekening van het te wijzen vonnis met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [A] , gemeente Sûdwest-Fryslân op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,-, althans enig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, per dag of gedeelte van een dag dat zij geen gevolg geeft aan het te wijzen vonnis. Subsidiair heeft de vader de rechtbank verzocht om - voor zover de moeder weigert gevolg te geven aan hetgeen op het primaire verzoek van de man is beslist - de moeder te veroordelen tot afgifte van [de minderjarige] met zijn lijfgoederen en de voor zijn dagelijkse verzorging benodigde goederen aan de vader en de zorg voor [de minderjarige] voorlopig toe te vertrouwen aan de vader op straffe van een dwangsom van € 5.000,-, althans enig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, per dag of gedeelte van een dag dat zij geen gevolg geeft aan het te wijzen vonnis, met verlof aan de vader om de afgifte van [de minderjarige] met zijn lijfgoederen en zijn voor zijn dagelijkse verzorging benodigde goederen te bewerkstelligen met behulp van politie en justitie, de moeder te verbieden om zonder toestemming van de vader met [de minderjarige] te verhuizen buiten [A] , gemeente Sûdwest-Fryslân op straffe van een dwangsom van € 5.000,-, althans enig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, per dag of gedeelte van een dag dat zij geen gevolg geeft aan het te wijzen vonnis, de moeder te veroordelen tot nakoming van het ouderschapsplan, zoals door partijen overeengekomen op 28 november 2013, met dien verstande dat de moeder [de minderjarige] haalt en brengt, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,-, althans enig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, per dag of gedeelte van een dag dat zij geen gevolg geeft aan het te wijzen vonnis. Meer subsidiair heeft de vader de rechtbank verzocht een voorlopige omgangsregeling vast te stellen van drie weekenden per maand, de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen in overleg, waarbij de moeder [de minderjarige] brengt en haalt.
3.4
De raad heeft op 5 januari 2016 een rapport uitgebracht en de rechtbank verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Daarnaast heeft de raad de rechtbank geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vast te stellen bij de moeder, het verzoek van de vader af te wijzen en om de omgangsregeling naar inzicht van de gezinsvoogd vorm te geven.
3.5
Bij beschikking van 1 februari 2016 heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Overijssel met ingang van 3 februari 2016 tot 3 februari 2017. De GI heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgenomen van Jeugdbescherming Overijssel.
3.6
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [F] dan wel een plaats gelegen binnen een straal van 5 kilometer hemelsbreed rondom [F] . Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen zijn in geschil de toestemming aan de moeder om met [de minderjarige] naar [F] dan wel een plaats gelegen binnen een straal van 5 kilometer hemelsbreed rondom [F] te verhuizen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
10 maart 2016. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de man in eerste aanleg toe te wijzen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4.3
De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder vervangende toestemming krijgt om met [de minderjarige] te verhuizen naar [F] dan wel een plaats gelegen binnen een straal van vijf kilometer hemelsbreed rondom [F] en alsnog het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te verhuizen naar / in Overijssel (naar het hof begrijpt:) toe te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van beide / deze instantie(s), één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.
5. De motivering van de beslissing
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
De vader is van mening dat de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] ten onrechte bij de moeder heeft bepaald. De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder niet handelt in het belang van [de minderjarige] .
5.3
Met de rechtbank en de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. De moeder is voor [de minderjarige] de meest constante factor in zijn leven. [de minderjarige] woont al geruime tijd alleen met zijn moeder en er zijn geen zorgen over haar opvoedingsvaardigheden. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om thans verandering te brengen in zijn hoofdverblijfplaats.
De vervangende toestemming verhuizing
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.5
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de
verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is
in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.6
De vader is van mening dat de rechtbank de moeder ten onrechte toestemming heeft gegeven om met [de minderjarige] naar [F] te verhuizen. Hij stelt dat niet is gebleken dat de rechtbank de belangen op een juiste wijze heeft afgewogen. De moeder is volgens de vader zonder zijn toestemming met [de minderjarige] verhuisd naar [F] en gedurende de procedure bij de rechtbank naar [B] .
Het handelen van de moeder is volgens de vader in strijd met de rechten van het kind en artikel 8 en 9 van het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank had met deze belangen rekening moeten houden. De vader stelt voorts dat er geen noodzaak was voor de verhuizing van de moeder. De moeder heeft hem op geen enkele wijze alternatieven geboden om de gevolgen van de door haar gewenste verhuizing voor [de minderjarige] of de vader te verzachten of te compenseren.
5.7
De moeder stelt dat het niet haar eigen keuze was om in [F] te gaan wonen met [de minderjarige] maar is van mening dat zij moest vluchten. Vervolgens was zij genoodzaakt om met [de minderjarige] naar [B] te verhuizen vanwege bedreigingen door de vader. De vader bedreigt niet alleen de moeder maar ook de gezinsvoogden en de omgang tussen de vader en [de minderjarige] is inmiddels door de GI stopgezet. De moeder acht het niet veilig als zij terug zou moeten verhuizen naar de omgeving van [A] . De moeder heeft thans in [B] een eigen woning voor haar en [de minderjarige] , [de minderjarige] is inmiddels gewend in [B] en heeft zijn eigen sociale kring weer opgebouwd. Voorts wordt er voor [de minderjarige] therapie ingezet in [B] . Daarbij heeft de moeder een stabiele relatie met een nieuwe partner die in de omgeving van [B] woont. Met de raad is de moeder van mening dat een verhuizing terug naar [F] , nog los van de vraag waar de moeder en [de minderjarige] dan zouden moeten wonen, niet in zijn belang is.
5.8
Het hof stelt voorop dat de ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. In het onderhavige geval blijkt uit de stukken dat er voor de moeder in [A] sprake was van een situatie die zij als zeer bedreigend heeft ervaren. Zij is door de politie met [de minderjarige] naar een vrouwenopvang in [F] gebracht. Omdat de vader bedreigingen uitte heeft de raad haar in november 2015 vervolgens geadviseerd een veilig onderkomen voor haar en [de minderjarige] te zoeken omdat de raad anders zou overgaan tot een verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is hiermee de noodzaak van de moeder om met [de minderjarige] te verhuizen naar eerst [F] en vervolgens [B] gegeven. Het vorenstaande brengt met zich dat de andere genoemde belangen op dat moment dienden te wijken om de veiligheid van zowel de moeder als [de minderjarige] te waarborgen.
5.9
Ten aanzien van de gevolgen die de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [B] hebben gehad op de omgang tussen de vader en [de minderjarige] overweegt het hof dat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat de GI de omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot nader order heeft stopgezet omdat, aldus de GI, de vader zich intimiderend gedroeg jegens de gezinsvoogd, hij [de minderjarige] tijdens de bezoeken belastte met ‘volwassenproblematiek’, waarmee [de minderjarige] gelet op zijn leeftijd niet in aanraking behoort te komen, en ernstig bedreigende uitspraken deed over de moeder en haar huidige partner in het bijzijn van [de minderjarige] . De vader heeft ter zitting ontkend dat hij bedreigend is (geweest), hoewel hij volgens de waarneming van het hof zich ter zitting op een dwingende manier heeft gepresenteerd die door anderen als bedreigend kan worden ervaren. De vader toont dan ook weinig zelfinzicht. Het is aan de vader om aan zijn houding te werken en te voldoen aan de door de GI gestelde voorwaarden alvorens de omgang tussen hem en [de minderjarige] weer zal worden opgestart. [de minderjarige] groeit op bij zijn moeder en zal omgang met de vader hebben op het moment dat de vader voldoet aan de voorwaarden die door de GI gesteld worden. Welbeschouwd spelen de in r.o. 5.5 genoemde belangen zoals de geldende zorgregeling, (de frequentie van) het contact en de eventuele genomen maatregelen ter compensatie hier niet gelet op de houding en het gedrag van de vader. Van een schending van artikel 8 en 9 van het IVRK is dan ook geen sprake.
5.1
[de minderjarige] verblijft sinds begin dit jaar in [B] . De raad heeft in zijn aanvullend raadsrapport van 13 mei 2016 overwogen dat [de minderjarige] nu vooral baat heeft bij rust, stabiliteit, continuïteit en duidelijkheid zodat hij toekomt aan zijn ontwikkelingstaken. Een nieuwe verhuizing van [de minderjarige] en de moeder zou volgens de raad opnieuw onrust, instabiliteit en een schoolwisseling betekenen, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Het verzoek van de moeder dat erop neerkomt zich in de gehele provincie Overijssel te mogen vestigen acht het hof te ruim, maar de moeder moet gelet op de omstandigheden wel enige vrijheid hebben om zich in een voorkomend geval op een veilige en voor haar passende plek te vestigen. Nu het belang van [de minderjarige] voor het hof zwaar weegt zal het hof de moeder vervangende toestemming verlenen om met [de minderjarige] naar [B] dan wel een plaats gelegen binnen een straal van 30 kilometer van [B] te verhuizen. Het hof acht het wel van groot belang dat zo veel mogelijk voorkomen wordt dat [de minderjarige] weer wordt blootgesteld aan een verhuizing en / of een wisseling van school.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de man en slagen de grieven van de vrouw deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijsel, zittingsplaats Zwolle, van
10 maart 2016 ten aanzien van de vervangende toestemming aan de moeder om met [de minderjarige] te verhuizen naar [F] dan wel een plaats gelegen binnen een straal van 5 kilometer hemelsbreed rondom [F] en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de moeder vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar [B] of een plaats gelegen binnen een straal van 30 kilometer rondom [B] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 20 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.