8.7De conclusie na hernieuwde weging van alle over en weer aangevoerde stellingen en informatie uit de overgelegde rapporten moet zijn (i) dat, zoals de rechtbank oordeelde, een vermoeden bestaat dat bij aanvang van de reis de nautische documentatie aan boord van de [B] niet op orde was en er dus niet was voldaan aan de zorgverplichting met betrekking tot de zeewaardigheid en (ii) dat het door de rederij bijgebrachte tegenbewijs ook in hoger beroep onvoldoende is om dit vermoeden te ontkrachten, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat de [B] , als gevolg van een niet-nakoming door de rederij van haar zorgplicht, onzeewaardig was. Haar betwisting hiervan heeft de rederij niet nader onderbouwd met concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan aanvullende (tegen)bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen, nog daargelaten dat een (aanvullend tegen)bewijsaanbod ontbreekt. De aldus aan te nemen onzeewaardigheid, bestaande uit (in elk geval) een gebrek aan (zorg voor een) adequate en actuele nautische documentatie bij aanvang van de reis, moet worden aangemerkt als oorzaak van de gronding; niet aannemelijk is geworden dat, ook bij een wel correcte nakoming door de rederij van haar zorgverplichting met betrekking tot de zeewaardigheid in dit opzicht, aan boord van de [B] toch zou zijn besloten tot het volgen van de onderhavige onveilige route. Reeds om die reden faalt het beroep door de rederij op de nautische fout-exceptie van art. 4 lid 2 HVR.
9. De grieven van de rederij in het principaal appel kunnen daarom niet tot vernietiging van de vonnissen leiden. Dit geldt overigens ook voor de (in punt 6 van de memorie van grieven zonder nummering gepresenteerde) algemeen geformuleerde grief, dat wordt opgekomen tegen de overwegingen van de rechtbank die in strijd zijn met de stellingen en standpunten van de rederij uit de eerste aanleg. Naast de andere, wel genummerde grieven, ontbeert die grief een zelfstandige grondslag.
10. De tweede incidentele grief van ladingbelanghebbenden doet er na het voorgaande niet meer toe. Slechts ten overvloede wordt naar aanleiding van deze grief overwogen dat, anders dan ladingbelanghebbenden voorstaan, ingeval van toepasselijkheid van de HR/HVR, een geslaagd beroep op de daarin opgenomen nautische fout-exceptie niet bij voorbaat onmogelijk of onaanvaardbaar is te achten, ook niet indien sprake is van een fout bij de routeplanning. Of in dat laatste geval het beroep kans van slagen maakt, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is mede van belang welke betrokkenheid de rederij heeft gehad of behoorde te hebben bij de keuze voor een bepaalde route. Indien, zoals in het onderhavige geval, een verkeerde keuze het gevolg is van onvoldoende zorg voor de zeewaardigheid vóór en bij aanvang van de reis, leidt het niet in acht nemen van die zorgverplichting tot aansprakelijkheid, die niet kan worden afgewend met een beroep op de nautische fout-exceptie.
11. De slotsom is dat de grieven niet tot een vernietiging van de vonnissen leiden. Die worden daarom bekrachtigd, met veroordeling van de rederij als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep (in het principaal appel). Een afzonderlijke kostenveroordeling voor het incidenteel appel blijft achterwege, omdat de daarin aan de orde gestelde punten ook in het principaal appel speelden.
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- veroordeelt de rederij in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ladingbelanghebbenden tot aan deze uitspraak bepaald op (a) € 704,- aan verschotten (nog te vermeerderen met de na-kosten ten belope van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- ingeval van betekening) en (b) € 2.682,- aan salaris voor de advocaat, met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de 14e dag na de arrestdatum;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het over en weer meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, H.M. Wattendorff en K.F. Haak en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.