Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [A] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van:
[verzoekster] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Nagekomen stukken
3.De vaststaande feiten
ƒ 3.000,- per te betalen, waarna de vrouw haar verzoek om een (voorlopige) alimentatie heeft ingetrokken.
ƒ 3.000,- per maand partneralimentatie, zijnde geïndexeerd naar 2015 omgerekend
€ 2.409,09 per maand. Het echtscheidingsvonnis is op 1 augustus 1990 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden. De man betaalde ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift € 1.550,- per maand aan de vrouw.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. Het bepaalde in de eerste volzin kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering eindigt binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet.”
€ 50.000,- dan wel € 67.600,-, terwijl de man stelt dat dit exclusief de erfenis van 'oom [G] ' is van circa € 70.000,-. Wel kan als vaststaand worden aangenomen dat zij zicht heeft op het vrijkomen van de nalatenschap van haar op 2 januari 2004 overleden vader. Het aandeel van de vrouw in die nalatenschap bedraagt blijkens de tot de stukken behorende beschikking van de belastingdienst van 28 februari 2005 (productie 24) en toelichtingen van partijen ter zitting ruwweg zo'n € 220.000,- netto. Voor zover namens de vrouw is aangevoerd dat door het vruchtgebruik van haar moeder ten laste van die nalatenschap van haar vader niet kan worden uitgesloten dat het uiteindelijk vrijkomende bedrag lager zal zijn, overweegt het hof dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat niet in ieder geval een aanzienlijk deel van dat bedrag van € 220.000,- zal overblijven. Overigens heeft de vrouw nog zicht op haar deel in de nalatenschap van haar vijfennegentigjarige moeder zelf. Vanaf 2018 zal de vrouw in aanmerking komen voor AOW en een klein pensioen. Het hof is met de man van oordeel dat in redelijkheid van de vrouw kan worden gevergd dat zij voor de relatief korte periode tot zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt haar vermogen aanspreekt om in eigen levensonderhoud te voorzien. Ook nadien zal ze desgewenst haar inkomsten kunnen aanvullen uit het tot haar beschikking staande vermogen.
ƒ 2.500 zou het geïndexeerde bedrag in 2002 (
www.lbio.nl/alimentatie/indexering-alimentatie) € 1.580,70 hebben moeten zijn, terwijl de man volgens eigen zeggen aanvankelijk omstreeks € 1.400,-, daarna € 1.480,- en uiteindelijk in ieder geval de laatste vijf jaren € 1.550,- heeft betaald. Uitgaande van een bedrag van ƒ 3.000,- zou het geïndexeerde bedrag in 2002 zelfs € 1.896,84 hebben moeten zijn. Vast staat verder dat het bedrag van € 1.550,- daarna nooit is geïndexeerd.
6.De slotsom
7.De beslissing
A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016 in bijzijn van de griffier.