Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De ontvankelijkheid van het incidentele appel
6.De motivering van de beslissing
De man heeft zijn netto salaris in 2015 met € 250,- per maand verlaagd. De verlaging van
het salaris van de man is een ondernemingsbeslissing en het hof kan enkel toetsen of de beslissing tot verlaging van het salaris in redelijkheid genomen mocht worden. Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Uit de stukken blijkt dat de resultaten van de onderneming van de man teruglopen. Naar het oordeel van het hof is het terugbrengen van het salaris van de man met een bedrag van € 250,- netto per maand een beslissing die past bij het teruglopen van de resultaten van de onderneming, gelet op de verhouding tussen het salaris van de man en de inkomsten van de onderneming. Deze verlaging ligt voorts in lijn met een eerdere salarisverlaging die de man in het verleden heeft gedaan. Hij heeft zijn netto salaris eerder (in 2013) al eens aangepast van € 3.500,- per maand naar € 3.250,- per maand. Naar het oordeel van het hof kon de man gelet op de financiële resultaten van de onderneming in redelijkheid zijn salaris met € 250,- verlagen. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man, gelet op de door de man in het geding gebrachte loonstrookjes, uitgaan van een inkomen van (afgerond) € 6.125,- bruto per maand.
€ 6.611,- bedroeg. Het hof zal bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met deze posten.
€ 408,50 per maand.
Op basis van de jaaropgaves van de vrouw over 2015 en het bovengenoemde bedrag aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over 2015 op € 2.729,- en haar draagkracht op (70% [€ 2.729,- - (0,3 x € 2.691,- + € 875,-)]) (afgerond) € 725,- per maand.
Het totale bedrag wat de man maandelijks voldoet bedraagt derhalve € 718,75 per maand.
dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij per maand in ieder geval met een bedrag van (afgerond) € 381,- per maand bijdraagt in de kosten van de opvang voor [de minderjarige2] en zal met dit bedrag rekening houden in de draagkrachtberekening van de man.
Nu niet gesteld of gebleken is dat de vrouw niet in staat is om het door de man onverschuldigd betaalde terug te betalen en het hof niet is gebleken dat zulks niet van haar gevergd kan worden, acht het hof geen redenen aanwezig om van het uitgangspunt dat teveel betaalde partneralimentatie in beginsel moet worden terugbetaald af te wijken en bepaalt het hof dat de vrouw de tot op heden teveel ontvangen partneralimentatie aan de man moet terugbetalen.