ECLI:NL:GHARL:2016:7338

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.186.346/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en rechtsvorderingen in hoger beroep met betrekking tot rechtsbijstandskosten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2016, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 18 november 2015 de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. De zaak betreft een geschil over de betaling van rechtsbijstandskosten die [appellante] heeft gedeclareerd bij DAS, de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerde]. Tijdens het hoger beroep is [appellante] failliet verklaard, wat invloed heeft op de voortgang van de procedure. Het hof oordeelt dat de vordering van [appellante] op [geïntimeerde] moet worden geschorst en dat de curator moet worden opgeroepen. De vordering van [geïntimeerde] in reconventie is eveneens geschorst, omdat deze vordering ook betrekking heeft op de boedel van [appellante]. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol van 25 oktober 2016 voor oproeping van de curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.186.346/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151941 / HA ZA 14-303)
arrest van 13 september 2016 in de zaak van
mr. [appellante] c.s. Advocaten B.V.,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: voorheen mr. A.K. Bolt, destijds kantoorhoudend te Roden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.M. Tiddens, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 18 november 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 februari 2016 (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen;
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
[appellante] heeft in appel geconcludeerd (samengevat) tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 18 november 2015, tot het alsnog toewijzen van haar (gewijzigde) vorderingen op [geïntimeerde] in conventie, en in reconventie tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , kosten rechtens. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd (samengevat) tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank van 18 november 2015 waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, kosten rechtens.
2.3
Op de rol van 31 mei 2016 hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De memorie van antwoord ontbreekt in het procesdossier dat door [appellante] is overgelegd, zodat het hof daarvoor heeft geput uit het procesdossier van [geïntimeerde] . [appellante] heeft nog niet kunnen reageren op de producties bij de memorie van antwoord. Uit hetgeen hierna volgt, zal blijken dat [appellante] daardoor vooralsnog niet in haar belangen is geschaad.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort over het volgende.
3.2
[appellante] heeft een advocatenkantoor geleid. [geïntimeerde] is een particulier die door zijn broer in rechte is betrokken inzake een nalatenschap. [geïntimeerde] is voor de kosten van rechtsbijstand verzekerd bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij (hierna: DAS).
3.3
Op 2 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] opdracht gegeven hem bij te staan in de in 3.2 bedoelde zaak. Over de kosten van de door [appellante] aan [geïntimeerde] te verlenen rechtsbijstand is tussen partijen gecorrespondeerd. Daarbij ging het vooral om de vraag of een hoger beroepsprocedure en eventueel een cassatieprocedure binnen of buiten het door DAS gehanteerde kostenmaximum van € 50.000,- vallen.
3.4
Bij brief van 3 september 2013 heeft DAS de (verdere) behandeling van de zaak van [geïntimeerde] aan [appellante] uitbesteed, welke opdracht door [appellante] bij brief van 5 september 2013 is geaccepteerd.
3.5
De aan [geïntimeerde] verleende rechtsbijstand heeft [appellante] bij DAS in rekening gebracht. Nadat aldus voor € 48.821,03 aan kosten bij DAS is gedeclareerd, heeft [appellante] bij brief van 9 mei 2014 aan [geïntimeerde] laten weten (samengevat) dat op grond van redelijkheid en billijkheid van [appellante] niet gevergd kan worden de rechtsbijstand aan [geïntimeerde] voort te zetten zonder verdere betalingen zijnerzijds. [geïntimeerde] is hier niet mee akkoord gegaan.
3.6
Ondanks een sommatie van DAS om de rechtsbijstand aan [geïntimeerde] voort te zetten, heeft de behandelend advocaat van [appellante] zich ter rolle van 2 juli 2014 aan de zaak onttrokken, waarmee de verlening van rechtsbijstand door [appellante] aan [geïntimeerde] is beëindigd.
3.7
[appellante] heeft in totaal € 56.444,- bij DAS gedeclareerd, waarvan door DAS € 22.482,35 is voldaan. Het resterende bedrag is met een beroep op het door [geïntimeerde] ingeroepen opschortingsrecht onbetaald gelaten.
3.8
De verlening van rechtsbijstand aan [geïntimeerde] in de in 3.2 bedoelde zaak is door mr. Tiddens overgenomen. Voor zijn kosten is door DAS dekking verleend tot maximaal € 27.517,65, zijnde het maximum op grond van de polisvoorwaarden minus hetgeen reeds is betaald aan [appellante] .
3.9
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie (onder meer en samengevat) gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de door [appellante] verleende rechtsbijstand voor zover die kosten niet worden gedekt door betalingen van DAS, met kosten, rente en nevenvorderingen. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd (samengevat) voor recht te verklaren dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, met veroordeling van [appellante] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, met nevenvorderingen.
3.1
Bij het vonnis van 18 november 2015, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] (in conventie) afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] (in reconventie) toegewezen. [appellante] is verwezen in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
3.11
Op 19 april 2016 is [appellante] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. R. Verdonk te Heerenveen tot curator.
3.12
Met ingang van 9 juni 2016 is mr. Bolt, advocaat van [appellante] in de hoger beroepsprocedure, geschrapt van het tableau.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
In art. 26 Faillissementswet (Fw) is bepaald dat rechtsvorderingen die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben gedurende het faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere wijze ingesteld kunnen worden dan door aanmelding ter verificatie. In art. 29 Fw is bepaald dat, voorzover tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, het geding na de faillietverklaring wordt geschorst om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van de gefailleerde, partij in het geding.
4.2
Voor wat betreft het geding in conventie, de vordering van [appellante] op [geïntimeerde] , had [geïntimeerde] het hof moeten verzoeken om de curator in rechte op te roepen. Nu dit niet gebeurd is, zal de zaak worden verwezen naar de rol van 25 oktober 2016 voor oproeping curator (mr. Verdonk) door [geïntimeerde] .
4.3
Voor wat betreft het geding in reconventie, de vordering van [geïntimeerde] op [appellante] , is sprake van een rechtsvordering die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel heeft, zoals hiervoor bedoeld in 4.1.
4.4
De vraag is vervolgens of het geding tussen [geïntimeerde] en [appellante] zonder meer kan worden voortgezet na de faillietverklaring. Onder verwijzing naar het arrest van dit hof, locatie Arnhem, van 28 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:517) oordeelt het hof dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Ook in de onderhavige zaak geldt dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden geverifieerd, terwijl gesteld noch gebleken is dat een verificatieprocedure reeds heeft plaatsgevonden. Met toepassing van art. 29 Fw moet in dit geval dan ook worden geoordeeld dat het reconventionele geding vanaf 19 april 2016 van rechtswege is geschorst, om alleen dan te worden voortgezet indien de verificatie van de vordering wordt betwist.
4.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak voor wat betreft de vordering (in conventie) van [appellante] op [geïntimeerde] naar
de rol van 25 oktober 2016voor oproepen curator (mr. Verdonk) door [geïntimeerde] ;
verstaat dat de procedure op grond van artikel 29 Fw van rechtswege is geschorst voor wat betreft de vordering (in reconventie) van [geïntimeerde] op [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. I. Tubben, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 september 2016.