ECLI:NL:GHARL:2016:6992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
21-001799-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 maart 2016. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 augustus 2016 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. W.C. den Daas.

De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, omdat de verbalisanten de wijze van betreden van het balkon van de woning van de verdachte niet correct hebben gerapporteerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de procesorde en dat de verdachte niet in haar belangen is geschaad. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten op 5 februari 2015 het balkon van de verdachte hebben betreden zonder machtiging, maar dat dit niet onrechtmatig was, omdat het balkon niet als onderdeel van de woning wordt beschouwd.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 73 hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft een geldboete van € 1.000,00 opgelegd, alsook 20 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis. De beslissing is op 2 september 2016 uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001799-16
Uitspraak d.d.: 2 september 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016 met parketnummer 16-225836-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. W.C. den Daas, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en daartoe aangevoerd dat de verbalisanten de wijze van betreden van het balkon van de woning van verdachte moedwillig buiten het proces-verbaal hebben gehouden waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet en er sprake is van misbruik van procesorde.
Het hof stelt voorop dat voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering alleen dan plaats is indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het Zwolsman-criterium).
Uit het dossier blijkt dat verdachte tijdens haar verhoor bij de politie op 12 februari 2015 al heeft verklaard dat zij van de buurvrouw had gehoord dat de politie via het balkon van de buurvrouw naar haar balkon was gegaan. Daarnaast hebben de verbalisanten die het balkon van verdachte hebben betreden ten overstaan van de rechter-commissaris nader verklaard over de wijze van het betreden daarvan. Zo heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat het zou kunnen dat hij in zijn proces-verbaal niet heeft vermeld hoe hij op het balkon terecht is gekomen, maar dat hij de meerwaarde van het vermelden niet inziet, omdat verondersteld mag worden dat hij via het balkon van de buren daar terecht is gekomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij geen reden ziet niet transparant te zijn over hoe hij op het balkon van de woning van verdachte is gekomen, maar dat hij niet meer weet waarom hij dat niet in het proces-verbaal heeft gerelateerd.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat de wijze van betreden van het balkon van de woning van verdachte doelbewust buiten het proces-verbaal is gehouden of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, zodat het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.

Omvang van het hoger beroep

Op 29 maart 2016 heeft verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016. In de appelakte staat vermeld dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de veroordeling ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde. Het Openbaar Ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld. Gelet op voornoemde akte blijft het hoger beroep van verdachte daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde werd veroordeeld.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 februari 2015 te Zeist, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 73 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft aangevoerd dat, nu er reeds op 17 december 2014 door de Sociale Dienst in de woning van verdachte een hennepkwekerij in aanbouw werd aangetroffen en pas op 5 februari 2015 het binnentreden van de woning plaatsvond, op laatstgenoemde datum zonder toestemming van verdachte geen dringende noodzaak was met een machtiging de woning te betreden. Bovendien is het balkon van de woning van verdachte onrechtmatig betreden, nu de machtiging hiertoe ontbrak. De verdediging heeft geconcludeerd dat het bewijsmateriaal dat nadien door dit verzuim is verkregen van het bewijs dient te worden uitgesloten, zodat verdachte vrijgesproken moet worden.
Uit het dossier leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
De Sociale Dienst is op 17 december 2014 in de woning van verdachte geweest en heeft toen geconstateerd dat er een hennepplantage in aanbouw was. De politie is hier op 15 januari 2015 van op de hoogte gesteld en vervolgens is op 5 februari 2015 zonder toestemming van verdachte en zonder machtiging het balkon van de woning van verdachte betreden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , alwaar zij door een kier in de gordijnen daarachter een slang zagen, die zij herkenden als een afzuigslang die gebruikt wordt in hennepkwekerijen. Daarnaast voelde [verbalisant 1] warme lucht uit het openstaande raampje komen en zagen de verbalisanten achter de gordijnen een houten plaatwerk. Diezelfde dag zijn de verbalisanten met een machtiging tot binnentreding de woning binnen gegaan waar zij een hennepkwekerij aantroffen.
Naar het oordeel van het hof konden verbalisanten op grond van artikel 9 Opiumwet het balkon op gaan. Gelet op de mededeling dat medewerkers van de Sociale Dienst op 17 december 2014 gezien hadden dat er een hennepplantage in aanbouw was, in combinatie met het feit dat het ongeveer tien weken duurt voordat de henneptoppen geoogst kunnen worden, was er op 5 februari 2015 sprake van een redelijk vermoeden dat (nog steeds) de Opiumwet overtreden werd. Naar het oordeel van het hof hadden verbalisanten geen machtiging binnentreden nodig toen zij het balkon betraden, omdat het balkon te vergelijken is met een tuin en geen onderdeel uitmaakt van de woning zelf. Toen de verbalisanten de woning binnen gingen waren zij wel in het bezit van een machtiging binnentreden. Er was sprake van een dringende noodzaak om aan de strafbare gedraging die voortduurde een einde te maken. Het hof verwerpt derhalve de verweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks5 februari 2015 te Zeist, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van
ongeveer73 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich bezig gehouden met het telen van hennepplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de gegevens zoals die blijken uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juli 2016 en waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit met politie of justitie in aanraking is gekomen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 2 september 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R. de Groot is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.