ECLI:NL:GHARL:2016:6985

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.183.872/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van een eerder arrest van 28 april 2015. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Weerden, vorderde herroeping van het arrest waarin het hof het vonnis van de kantonrechter te Groningen had vernietigd en had geoordeeld dat het ontslag van appellante nietig was. De appellante stelde dat er nieuwe feiten waren die de herroeping rechtvaardigden, waaronder verklaringen van getuigen die onder druk zouden zijn afgelegd. Het hof oordeelde echter dat de aangevoerde gronden voor herroeping onvoldoende aannemelijk waren gemaakt. Het hof concludeerde dat het horen van getuigen in dit geval slechts een 'fishing expedition' zou zijn en dat er geen reden was om het eerdere arrest te heropenen. De vordering tot herroeping werd afgewezen, en appellante werd veroordeeld in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.183.872/01
(eerder zaaknummer 200.149.040/01)
arrest van 30 augustus 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de procedure tot herroeping,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J. van Weerden, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de procedure tot herroeping,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Achterveld, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure tot herroeping

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tot herroeping d.d. 20 november 2015, met producties,
- de conclusie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties,
- een akte van [appellante] , en
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. [appellante] heeft ten onrechte uitsluitend aanvullend gefourneerd, er klaarblijkelijk van uitgaande - doch ten onrechte - dat de herroeping nog een onderdeel is van de procedure met zaaknummer 200.149.040/01 die is geëindigd met het arrest van 28 april 2015. Het hof heeft voor de stukken van die procedure geput uit het procesdossier van [geïntimeerde] .
1.3
[appellante] vordert herroeping van het arrest van 28 april 2015 met zaaknummer 200.149.040/01.

2.Het arrest van 28 april 2015

2.1
In het onder 1.3 bedoelde arrest heeft het hof het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Groningen van 11 maart 2014 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- voor recht verklaard dat [appellante] tijdig de vernietigbaarheid van het ontslag heeft ingeroepen en dat het ontslag nietig is;
- [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 2.866,- bruto achterstallig loon vanaf 1 juni 2013 tot en met 1 augustus 2013 inclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en met wettelijke rente over dit geheel vanaf opeisbaarheid tot voldoening, zulks uitvoerbaar bij voorraad;
- de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gecompenseerd;
- onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2.2
De loonaanspraak van [appellante] over de periode tot 1 juni 2013 is afgewezen omdat [appellante] deze heeft gegrond op het bestaan van een arbeidsovereenkomst, welke grondslag het hof niet bewezen heeft geacht. [geïntimeerde] heeft met door hem overgelegde verklaringen (producties 2 tot en met 7 bij zijn dagvaarding in hoger beroep) naar het oordeel van het hof gemotiveerd weersproken dat in die periode van een gezagsverhouding sprake was. [appellante] heeft van haar andersluidende stelling geen concreet bewijsaanbod gedaan en kon geen beroep doen op het wettelijk vermoeden van artikel 7:610a BW.
2.3
De hiervoor bedoelde verklaringen zijn afkomstig van [neef geintimeerde] , neef van [geïntimeerde] , [X] , [Y] , [Z] , [A] en [B] .
2.4
Het arrest is in kracht van gewijsde gegaan.

3.De beoordeling van de vordering tot herroeping

3.1
Ingevolge artikel 382 Rv kan een arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij worden herroepen, indien:
a. a) het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b) het berust op stukken, waarvan de valsheid na het arrest is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c) de partij na het arrest stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
3.2
[appellante] heeft aan haar vordering tot herroeping ten grondslag gelegd dat:
- [X] haar in de periode van de laatste week van augustus 2015 / de eerste week van september 2015 bij een ontmoeting op de parkeerplaats van Lidl in [woonplaats] heeft verteld dat zij spijt had van haar verklaring, die zij zo heeft opgesteld omdat zij anders door [geïntimeerde] zou zijn ontslagen;
- [appellante] op 14 september 2015 heeft vernomen dat [Z] en [A] huurders zijn van de woning boven het bedrijf van [geïntimeerde] en al jarenlang vrienden zijn, en [appellante] vermoedt dat hun verklaringen niet met de waarheid stroken nu zij ook in zekere zin van [geïntimeerde] afhankelijk zijn.
[geïntimeerde] heeft, door gebruik te maken van verklaringen waarvan hij wist of kon weten dat die in strijd met de waarheid, althans onder druk zijn afgelegd, oneerlijk geprocedeerd en het hof zou tot een voor [appellante] gunstiger oordeel zijn gekomen indien het bekend zou zijn geweest met de onjuistheid van (in elk geval) de verklaring van [X] , aldus [appellante] .
3.3
Het hof constateert dat herroepingsgrond c) zich hier niet voordoet. Ook is (nog) geen sprake van een erkenning van valsheid of bij gewijsde vastgestelde valsheid van stukken waarop het oordeel berust.
Hoewel er ook nog andere, niet betwiste verklaringen zijn die mede ten grondslag zijn gelegd aan het oordeel van het hof, valt niet uit te sluiten dat het hof tot een andere waardering van het verweer van [geïntimeerde] zou komen indien het hof zou moeten uitgaan van andere verklaringen van [X] , [Z] en [A] .
3.4
Volgens artikel 387 Rv heropent de rechter het geding als hij de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt. Daarvoor is voldoende dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog, dat de partij die zich bedrogen acht via heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen zodat de zaak opnieuw beoordeeld kan worden met inachtneming van die feiten en omstandigheden. De rechter zal pas in het heropende geding ten gronde behoeven te onderzoeken of werkelijk bedrog in het voorgaande geding is gepleegd (vgl. HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9877).
[appellante] dient dus wel, voordat het hof tot heropening kan overgaan, voldoende aannemelijk te maken dat er een grond is voor herroeping.
3.5
Met alleen haar eigen stelling dat [X] tegen haar heeft gezegd dat zij spijt heeft van haar verklaring die onder druk zou zijn afgelegd, is nog niet aannemelijk dat [X] een onjuiste verklaring heeft afgelegd en/of dat [geïntimeerde] bedrog heeft gepleegd. Met betrekking tot het waarheidsgehalte van de verklaring van beide andere personen komt [appellante] niet verder dan een niet op concrete feiten berustende verdenking van onjuistheid.
Aan deze flinterdunne onderbouwing van de bedoelde aannemelijkheid wordt bovendien nog afbreuk gedaan door nadere verklaringen van genoemde drie personen, die [geïntimeerde] bij antwoord heeft overgelegd. Daarin bevestigen zij dat zij hun eerdere verklaringen uit vrije wil en zonder druk of dwang hebben afgelegd.
[X] ontkent in een nadere, door [geïntimeerde] overgelegde, verklaring ook nog dat zij in het gesprekje met [appellante] op de parkeerplaats heeft gezegd wat [appellante] haar in de mond legt:
"Hierbij ging het gesprek over koetjes en kalfjes (hallo hoe ist). Meer niet dus alles wat zij beweerdt in de zaak voor het gerecht is pertinentnietwaar en op leugens berust. P.S. Uit vrije wil op dit papier neergezet."
[appellante] mag, in reactie op deze verklaringen, dan wel menen dat deze verklaringen aan hetzelfde euvel lijden als de eerdere, maar met die mening heeft zij naar het oordeel van het hof nog niet aannemelijk gemaakt dat zich een herroepingsgrond voordoet.
Zonder voldoende aannemelijkheid van een grond voor herroeping komt het hof niet toe aan het algemene bewijsaanbod van [appellante] om bewijs te leveren met alle middelen rechtens, onder meer door het horen van [X] , [Z] , [A] en [appellante] zelf. Het horen van die getuigen teneinde een herroepingsgrond aannemelijk te maken, zou in de gegeven omstandigheden slechts een
fishing expeditionzijn.
3.6
Gelet op het voorgaande kan onderzoek naar de tijdigheid van de vordering tot herroeping achterwege blijven.
De vordering moet worden afgewezen en [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (salaris advocaat volgens liquidatietarief 1,5 punt, tarief II).

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende
wijst de vordering tot herroeping van het tussen partijen op 28 april 2015 gewezen arrest in zaaknummer 200.149.040/01 af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 311,- griffierecht en € 1.341,- salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. L. Groefsema en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 augustus 2016.