ECLI:NL:GHARL:2016:6981

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.160.372/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij verzakking van aanbouw en wijze van schadeberekening

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten en geïntimeerde over schadevergoeding als gevolg van verzakking van een aanbouw. De appellanten, die in eerste aanleg eisers waren, hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met de geïntimeerde, die verantwoordelijk was voor de bouw van de aanbouw. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door ondeugdelijke constructie en fundering. In hoger beroep hebben de appellanten hun eis gewijzigd en vorderen zij een hoger bedrag aan schadevergoeding, waarbij zij stellen dat de herstelkosten niet objectief zijn vastgesteld. Het hof heeft de eerdere oordelen van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de deskundigenrapporten en de wijze van schadeberekening correct zijn toegepast. Het hof heeft de vordering van de appellanten gedeeltelijk toegewezen, waarbij het bedrag van de schadevergoeding is vastgesteld op € 11.802,-, vermeerderd met btw en wettelijke rente. Daarnaast zijn kosten voor het deskundigenbericht toegewezen. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.160.372/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/160146 / HZ ZA 09-1035)
arrest van 30 augustus 2016
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. S. Ketelaar, kantoorhoudend te Kampen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 februari 2016 hier over.
1.2
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 23 juni 2016 een meervoudige comparitie plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.3
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het vonnis van 25 juli 2012 zijn geen grieven gericht en is ook overigens niet van bezwaren gebleken zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder vast is komen te staan gaat het om het volgende.
2.2
Op 8 januari 2003 is tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot
stand gekomen (hierna: de overeenkomst), op grond waarvan [geïntimeerde] in opdracht van [appellanten] op hun woning aan [adres] in [woonplaats] – hierna: de woning – een zadeldak heeft gebouwd alsmede de woning heeft uitgebouwd, hierna de uit- of aanbouw (ook wel aangeduid als: de binnenconstructie).
2.3
Op 16 december 2003 hebben [appellanten] met Metselbedrijf van der Zande (hierna: Van der Zande) een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan
Van der Zande begin 2004 rondom de bestaande houten buitenmuur van de woning een stenen buitenmuur (ook wel aangeduid als: de buitenschil) heeft gebouwd. Van der Zande is
nadien failliet verklaard.
2.4
Bij beschikking van 29 oktober 2007 heeft de rechtbank op verzoek van [appellanten] een voorlopig deskundigenbericht bevolen met betrekking tot de oorzaak van de verzakking van de fundering van de uitbouw en de scheurvorming in de gevel als mogelijk gevolg daarvan, waarbij als deskundige is benoemd de heer [deskundige 1] , werkzaam bij Compander B.V. te Assen (hierna: [deskundige 1] ). [deskundige 1] heeft ter plaatse op 7 mei 2008 in aanwezigheid van [appellanten] , [geïntimeerde] en hun raadslieden onderzoek verricht. Diens definitieve rapport is gedateerd op 1 juli 2008. De kosten van herstel van de schade door verzakking van de vloer van de aanbouw worden door [deskundige 1] geraamd op € 4.600,- en die voor het herstel van het buitenmetselwerk en de onderliggende fundering op € 5.500,-.
2.5
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank bij beschikking van 29 november
2010 wederom een voorlopig deskundigenbericht bevolen. De daartoe benoemde
deskundige ing. [deskundige 2] , wonende te [woonplaats] (hierna: [deskundige 2] ), heeft op 2 maart 2011 ter
plaatse onderzoek verricht. De rapportage van [deskundige 2] d.d. 14 maart 2011 is daarna aangevuld met een afzonderlijk rapport Vragen en antwoorden, gedateerd op 2 november 2011.
2.6
Partijen hebben eerder tegen elkaar geprocedeerd, in welk geschil de rechtbank – na deskundigenbericht d.d. 24 april 2007 van ing. [deskundige 3] van Bureau voor Bouwpathologie BB – eindvonnis heeft gewezen op 2 april 2008. Nadien heeft dit hof voormeld vonnis vernietigd voor zover [geïntimeerde] daarin is veroordeeld tot betaling van
€ 47.230,- en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 52.411,- met rente en kosten, en dit vonnis voor het overige bekrachtigd. Deze veroordeling is gebaseerd op de vastgestelde tekortkoming van [geïntimeerde] bij de uitvoering van de in die procedure centraal staande werkzaamheden, kort samengevat: wegens verkeerde toepassing van folie en isolatiemateriaal.

3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] na wijziging van eis – samengevat – gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen:
PRIMAIR
I. tot betaling aan [appellanten] van een bedrag ad € 140.236,90, zijnde de herstelkosten
als in de conclusie van repliek vermeld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van
indiening van deze wijziging van eis;
II. tot betaling aan [appellanten] van de kosten van het deskundigenbericht ad € 1.650,00
(van [deskundige 1] ) alsmede die van het onderzoeksrapport van adviesbureau [adviesbureau] ad
€ 874,65, het taxatierapport ad € 416,50 (van [X] ), de offerte van Bouwbedrijf Deterink ad € 297, 50 alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 904,00;
III. in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
SUBSIDIAIR:
I. tot betaling aan [appellanten] van een bedrag ad € 115.000,00, zijnde de waardevermindering van de woning als in die conclusie vermeld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van indiening van deze wijziging van eis;
II. tot betaling aan eisers van de kosten van het deskundigenbericht ad € 1.650,00
(van [deskundige 1] ) alsmede die van het onderzoeksrapport van adviesbureau [adviesbureau] ad
€ 874,65, het taxatierapport ad € 416,50 (van [X] ), de offerte van Bouwbedrijf Deterink ad € 297,50 alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 904,00;
III. in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 juli 2012 geoordeeld dat een nieuw deskundigenbericht onontkoombaar is en heeft bij vonnis van 7 november 2012
Ing. [deskundige 4] van BDG Architecten Ingenieurs Zwolle B.V. tot deskundige benoemd (hierna: [deskundige 4] ).
3.3
[deskundige 4] heeft in zijn rapport geconcludeerd:
Er is voor de aanbouw geen bouwaanvraag ingediend, er zijn geen bouwkundige tekeningen
gemaakt, er zijn geen constructieve tekeningen of berekeningen gemaakt. Er is geen
constructieadviseur bij betrokken. De heer [geïntimeerde] heeft de aanbouw ontworpen en gebouwd en is
daarmee verantwoordelijk voor de aanbouw. Voor de constructie van het naderhand aangebrachte
metselwerk en de wijze waarop het metselwerk is aangebracht is de heer [geïntimeerde] niet
verantwoordelijk.[deskundige 4] heeft het door Van der Zande en [geïntimeerde] uitgevoerde werk als volgt beoordeeld:
De metselwerkbuitenmuren zijn gebrekkig gefundeerd en zijn onvoldoende gedilateerd. Dit toont zich ter plaatse van de entree en de aanbouw. Het metselwerk is daar ernstig verzakt, hetgeen visueel is waar te nemen. Deze verzakking wordt veroorzaakt door een gebrek aan funderingsbalken of funderingspalen (…).en
:De aanbouw is ondeskundig ontworpen. Door het ontbreken van een deugdelijke fundering
onder de betonvloer en de binnenwanden treden er verzakkingen op.De kapconstructie rust op de dragende binnenwanden. Door de verzakking van de aanbouw is
de kapconstructie mee gezakt.
3.4
[deskundige 4] heeft voor het herstel van de gebreken verschillende herstelmethodes aangedragen, waaronder partiele vervanging van de aanbouw met handhaving van de kap (herstelmethode C).
heeft de kosten van deze herstelmethode geraamd op een bedrag van € 15.905,- +
€ 4.107,- = € 20.012,- excl. btw (€ 23.814,- incl. btw). Daarbij heeft hij opgemerkt dat dit bedrag gecorrigeerd dient te worden met de daarin begrepen kosten van het herstel van het metselwerk van Van der Zande van € 4.787,- excl. btw (€ 5.697,- incl. btw) en de extra kosten van ontgraving van € 3.423,- excl. btw (€ 4.073,- incl. btw) omdat die kosten bij een correct ontwerp ook voor rekening van [appellanten] zouden zijn gekomen.
3.5
De rechtbank heeft de (bouwkundige) conclusies van de deskundige tot uitgangspunt genomen met dien verstande dat de rechtbank heeft gekozen voor hersteloptie C. Daarbij heeft de rechtbank naast de door de deskundige toegepaste correcties, ook nog een correctie van € 2.058,- excl. btw heeft toegepast ter zake van de door [deskundige 4] begrote kosten van vervanging van de binnenwanden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat een dubbele berekening van de binnenwanden moet worden voorkomen aangezien [geïntimeerde] voor het herstel van de binnenwanden op grond van het in de eerder tussen partijen gevoerde procedure al een bedrag van € 9.850,- heeft betaald en [appellanten] niet hebben gesteld dat dat herstel inmiddels is uitgevoerd.
3.6
De rechtbank heeft [geïntimeerde] aldus veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 9.744,00 excl. btw (€ 15.905,- plus € 4.107,- minus € 4.787,- minus € 3.423,- en minus
€ 2.058,-). Tevens is [geïntimeerde] in de proceskosten en de nakosten veroordeeld.

4.Wijziging van eis

4.1
[appellanten] hebben hun eis bij memorie van grieven gewijzigd aldus dat zij thans vorderen dat het hof
Primair:
de vonnissen waarvan hoger beroep wordt ingesteld, zal vernietigen en zo nodig onder aanvulling van de rechtsgronden opnieuw recht doende de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellanten] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad. € 95.000,-, onder aftrek van hetgeen [geïntimeerde] krachtens het vonnis in eerste aanleg reeds aan [appellanten] heeft voldaan in hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van indiening van de appeldagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening:
Subsidiair:
de vonnissen waarvan hoger beroep wordt ingesteld, zal vernietigen en zo nodig onder aanvulling van de rechtsgronden opnieuw recht doende de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellanten] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad. € 20.012,- zijnde de herstelkosten, onder aftrek van hetgeen [geïntimeerde] krachtens het vonnis in eerste aanleg reeds aan [appellanten] in hoofdsom heeft voldaan, vermeerderd met een btw-percentage van 21 % en vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van indiening van de appeldagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Zowel primair als subsidiair:
I. [geïntimeerde] zal veroordelen tot volledige betaling aan [appellanten] van de kosten van het
deskundigenbericht van de heer [deskundige 1] ad. € 825,-, alsmede tot betaling van de kosten van het onderzoeksrapport van adviesbureau [adviesbureau] ad. € 874,65, het eerste taxatierapport ad € 416,50, alsmede de kosten van het tweede taxatierapport ad € 363,-, de offerte van Bouwbedrijf Deterink ad € 297,50;
alsmede
II. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van de procedure van beide instanties, te vermeerderen met nakosten ten belope van € 131,-, dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt, op € 199,- -, een en ander te voldoende binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
III. één en ander, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellanten] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

5.Beoordeling van de grieven

5.1
[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen tegen het eindvonnis van de rechtbank van 13 augustus 2014. Tegen de tussenvonnissen van de rechtbank zijn geen grieven geformuleerd.
5.2
Grief Iis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] [appellanten] een bedrag van € 9.744,- excl. btw aan schadevergoeding dient te betalen. [appellanten] hebben in dat verband het volgende aangevoerd. De verklaringen van de deskundigen over de wijze en kosten van herstel lopen uiteen, zodat de herstelkosten niet naar objectieve maatstaven kunnen worden berekend. Om die reden dient de abstracte schade in dit geval niet begroot te worden aan de hand van de herstelkosten, maar aan de hand van het taxatierapport van de heer [X] van Boertjes Makelaardij te Dedemsvaart die de waardevermindering van de woning heeft bepaald op een bedrag van € 95.000,- .
5.3
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het rapport van [deskundige 4] tot uitgangspunt heeft genomen. Daaruit blijkt dat herstel volgens optie C mogelijk is. [deskundige 4] heeft de aan deze herstelmethode verbonden kosten concreet en inzichtelijk onderbouwd. [geïntimeerde] is van mening dat het taxatierapport van [X] niet als basis voor het vaststellen van de schade kan dienen. [geïntimeerde] bestrijdt de inhoud van het rapport, bij de totstandkoming waarvan hij niet betrokken is geweest. Bovendien heeft [X] de waarde in 2015 bepaald, terwijl de schade moet worden berekend naar het moment waarop zij is geleden: te weten het tijdstip van het tekortschieten en dat was in 2003. [appellanten] trachten de waardevermindering aldus volledig in de schoenen van [geïntimeerde] te schuiven, want het rapport van [X] houdt geen rekening met het feit dat er na 2003 nog werkzaamheden door derden aan de woning zijn verricht.
5.4
Het hof overweegt als volgt. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van het herstel daarvan een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal volgens vaste rechtspraak het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – met het herstel gemoeide kosten. De omvang van de schade dient te worden berekend naar het moment waarop zij wordt geleden. (Vergelijk HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786 en HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357).
5.5
Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis van 25 juli 2012 heeft overwogen, lagen er op dat moment drie deskundigenrapporten voor – twee van door de rechtbank op verzoek van [appellanten] respectievelijk [geïntimeerde] benoemde deskundigen en één van een partijdeskundige. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat aan geen van deze rapporten doorslaggevende betekenis kon worden toegekend en dat een nieuw deskundigenbericht daarom onontkoombaar was. Vervolgens heeft de rechtbank [deskundige 4] tot deskundige benoemd.
5.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [deskundige 4] zijn bevindingen uitgebreid heeft onderbouwd en toegelicht en gemotiveerd is ingegaan op de opmerkingen die partijen naar aanleiding van zijn concept rapport hadden gemaakt. Uit zijn gedegen rapport blijkt dat herstel van de schade die als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde] is ontstaan – de ondeugdelijk gefundeerde betonvloer en de foutief gedetailleerde en onvoldoende gefundeerde binnenwanden – mogelijk en verantwoord is door middel van de in zijn rapport omschreven herstelmethode C ‘Partiele vervanging’.
[deskundige 4] heeft ook zeer nauwkeurig aangegeven wat de kosten van deze herstelmethode zijn.
Het hof neemt, evenals de rechtbank, de bouwkundige conclusies van [deskundige 4] tot uitgangspunt, zulks met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen.
Het hof verwerpt de stelling van [appellanten] dat de kosten van herstel niet naar objectieve maatstaven berekend zouden kunnen worden. Het hof is van oordeel dat [deskundige 4] dat in zijn rapport juist heeft gedaan. [appellanten] hebben gesteld dat een aantal door hen benaderde aannemers niet bereid was het werk voor het door [deskundige 4] begrote bedrag uit te voeren, maar zij hebben niet concreet aangegeven op welke specifieke onderdelen de door [deskundige 4] begrote kosten niet juist zouden zijn.
5.7
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een andere wijze van schadeberekening te komen. Het taxatierapport van [X] kan daar in elk geval geen basis voor vormen. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd, dient de schade te worden berekend naar het moment van ontstaan daarvan, derhalve het jaar 2003.
Bovendien wordt er in het rapport geen rekening gehouden met het feit dat er na 2003 nog werkzaamheden door derden aan de woning zijn verricht.
5.8
Grief I faalt.
5.9
Grief IIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er een correctie op de door de [deskundige 4] begrote herstelkosten moet worden toegepast van € 4.073,- incl. btw (€ 3.423,- excl. btw) ter zake van de kosten van het extra ontgraven, het aanbrengen van beton fundering en het opmetselen tot aan de begane grond. [appellanten] hebben aangevoerd dat zij recht hebben op een deugdelijke uitbouw zonder gebreken en dat zij alle kosten, die gemaakt moeten worden om in de situatie gebracht te worden als ware de overeenkomst correct door [geïntimeerde] nagekomen, op [geïntimeerde] moeten kunnen verhalen.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd hadden er door hem, wanneer de uitbouw destijds correct was ontworpen meer werkzaamheden moeten worden uitgevoerd dan hij in 2003 heeft gedaan, namelijk het uitgraven van extra grond, het aanbrengen van een betonfundering en het opmetselen tot aan de begane grond.
[appellanten] hebben ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep gesteld dat zij een vaste aanneemsom met [geïntimeerde] waren overeengekomen, maar dat is door [geïntimeerde] betwist en blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Integendeel, in de door [appellanten] zelf als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde offerte van [geïntimeerde] wordt uitdrukkelijk gesproken over richtprijzen. Bovendien blijkt uit de handgeschreven aantekening onderaan die offerte – die daarop kennelijk door [appellanten] is geplaatst – dat [geïntimeerde] geen vaste prijs wilde overeenkomen. Er staat immers vermeld:
“Dit is de 2e offerte, voornamelijk ivm dak (kap)+ isoleren + vloer. Daarvóór mondeling overeengekomen wat wij wilden en hoe en hij vertelde over de richtprijs. Wij wilden ‘t wel op papier maar dat deed hij nooit. Net als het afspreken van een vast bedrag; alles is bij hem ‘richtprijs’.”Nu er bovendien geen op dit punt toegespitst bewijsaanbod voorligt, houdt het hof het ervoor dat partijen geen vaste aanneemsom zijn overeengekomen, maar dat het werk in regie werd uitgevoerd. Dat betekent dat [appellanten] de kosten van de extra werkzaamheden (het uitgraven van extra grond, het aanbrengen van een betonfundering en het opmetselen tot aan de begane grond) in de situatie dat de aanbouw correct was ontworpen zelf hadden moeten voldoen. Deze kosten vormen dan ook geen schade en de rechtbank heeft ze dan ook terecht in mindering gebracht op de totale herstelkosten.
5.11
Grief II faalt.
5.12
Grief IIIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de kosten van herstel van het buitenmetselwerk ten bedrage van € 5.679,- incl. btw (€ 4.787,- excl. btw) niet voor rekening van [geïntimeerde] komen. [appellanten] hebben in dit verband het volgende aangevoerd.
Uit het deskundigenbericht van [deskundige 4] blijkt dat om de uitbouw te herstellen volgens hersteloptie C noodzakelijk en onontkoombaar is, dat de binnen- en de buitenmuren gesloopt moeten worden, dat de muren weer opgemetseld moeten worden en dat de zowel de binnen- en buitenwanden opnieuw moeten worden aangebracht. De uitbouw kan dus niet worden hersteld volgens hersteloptie C, indien de buitenmuren intact blijven. De rechtbank gaat er aan voorbij dat de buitenmuren, ongeacht de conditie van deze muren, afgebroken moeten worden om het herstel van de fundering van de uitbouw te kunnen uitvoeren. Indien de fundering van de uitbouw correct was geweest en de verzakking van de uitbouw niet was opgetreden, hadden deze metselmuren niet afgebroken hoeven worden.
5.13
[geïntimeerde] heeft benadrukt dat hij niet verantwoordelijk is voor de buitenmuur en de fundering daarvan. [geïntimeerde] heeft de uitbouw gerealiseerd met houten muren en een betonvloer. Pas een jaar nadat hij zijn werkzaamheden had afgerond heeft Metselbedrijf Van der Zande in opdracht van [appellanten] een gemetselde buitenmuur om de woning met uitbouw aangebracht. Ook de fundering van die gemetselde muur is door Van der Zande aangebracht.
Voor de ondeugdelijke constructie van het metselwerk en de fundering daarvan is [geïntimeerde] niet verantwoordelijk. De rechtbank heeft daarom terecht een correctie toegepast in verband met het herstel van die gebreken. Wanneer de buitenmuren goed waren geweest hadden deze niet gesloopt behoeven te worden om het binnenwerk te herstellen.
5.14
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met hersteloptie C geeft [deskundige 4] in zijn rapport een oplossing voor alle problemen van de uitbouw, zowel die van het door [geïntimeerde] gerealiseerde binnenwerk en de fundering daarvan als van de door Van der Zande gemetselde buitenmuren en de fundering daarvan.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] geen bemoeienis heeft gehad met het werk van Van der Zande. Het hof verwerpt de stelling van [appellanten] dat het slopen van de buitenmuren niet nodig zou zijn geweest als de fundering van de door [geïntimeerde] gerealiseerde uitbouw goed was geweest. Uit het rapport van [deskundige 4] blijkt immers dat niet alleen de door [geïntimeerde] gerealiseerde binnenconstructie van de uitbouw ondeugdelijk was, maar dat ook de door Van der Zande gemetselde buitenmuren gebrekkig zijn gefundeerd en onvoldoende zijn gedilateerd en derhalve op zichzelf herstel behoeven. [geïntimeerde] is voor het werk van Van der Zande niet verantwoordelijk. De kosten van het slopen en herstellen van de buitenmuren zouden echter voor rekening van [geïntimeerde] dienen te komen, wanneer het slopen van de buitenmuren noodzakelijk zou zijn om het binnenwerk van [geïntimeerde] te kunnen herstellen. Immers indien zich na een schadeveroorzakende gebeurtenis waarvoor iemand aansprakelijk is jegens de benadeelde, een latere gebeurtenis voordoet die dezelfde schade zou hebben veroorzaakt als die schade niet reeds was ontstaan, doet dat niet af aan de reeds gevestigde verplichting tot schadevergoeding van de voor de eerste gebeurtenis aansprakelijke (Vergelijk Hoge Raad 7 december 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB2795).
heeft betwist dat het slopen van de buitenmuren noodzakelijk is voor het herstel van de binnenconstructie en [appellanten] hebben dat ook niet aannemelijk gemaakt.
[deskundige 4] heeft in zijn rapport aangegeven dat om de gebreken aan het metselwerk (van Van der Zande) te herstellen, funderingsherstel nodig is. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [geïntimeerde] er op gewezen dat in het voorstel van [deskundige 4] zowel de binnenmuren als de buitenmuren op funderingsstroken worden gefundeerd, maar afzonderlijk van elkaar. [appellanten] hebben dat niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Dat het voor het herstel van de fundering van de binnenconstructie noodzakelijk is om de buitenmuur te slopen, is aldus niet gebleken. De door [appellanten] ingeschakelde [adviesbureau] , die in zijn rapport complete vervanging van de aanbouw adviseert, geeft als alternatieve oplossing het vervangen van de begane grondvloer door een betonplaat die op vaste grondslag is afgefundeerd. Bij die oplossing wordt de bestaande buitenmuur gehandhaafd, zij het dat deze bij de ontgraving goed moet worden gestut. Ook uit het rapport van de eigen deskundige van [appellanten] volgt derhalve niet dat het slopen van de buitenmuren noodzakelijk is om tot herstel van de binnenconstructie over te gaan. De kosten van het herstel van de door Van der Zande gemetselde buitenmuren en de fundering daarvan komen dan ook niet voor rekening van [geïntimeerde] .
5.15
Grief III faalt.
5.16
Grief IVkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het bedrag van € 2.058,- excl. btw dat door [deskundige 4] is begroot voor de binnenwanden in mindering strekt op het door [geïntimeerde] aan [appellanten] te betalen bedrag, omdat ‘dubbele berekening’ van de binnenwanden dient te worden voorkomen. [appellanten] hebben ter toelichting op deze grief het volgende aangevoerd.
hebben in de vorige procedure inderdaad een schadevergoeding ontvangen. Deze zag op de vergoeding van de schade wegens het niet voldoen van de binnenwanden en de isolatiewaarden aan het Bouwbesluit 2003 en het probleem van de vochtophopingen ten gevolge van het aangebrachte folie. Het destijds geconstateerde gebrek aan de binnenwanden zag dus niet op de vraag of de binnenwanden al dan niet dragend vermogen hadden. Ten gevolge van deze gebreken hebben [appellanten] schade geleden in hun vermogen, ongeacht of [appellanten] tot herstel dan wel vervanging van de wanden zou overgaan. [appellanten] zijn ook niet verplicht tot herstel van deze binnenwanden.
In de huidige procedure gaat het om de verzakking van de binnenwanden die is
opgetreden, een geheel andere schadeveroorzakende gebeurtenis, namelijk de foutieve detaillering van de binnenwanden en de gebrekkige fundering, van de dragende binnenmuren. Indien de binnenwanden met de ontvangen compensatie hersteld zouden zijn, zouden de binnenwanden voldoen aan het Bouwbesluit 2003 en zouden de binnenwanden geen vochtophopingen meer vertonen. Thans door een ander schadeveroorzakend feit, te weten de verzakking en de foutieve detaillering, dienen [appellanten] de wanden alsnog volledig te vervangen om de fundering onder de binnenwanden te herstellen en de binnenwanden dragend te maken.
Ongeacht of het herstel van de binnenwanden heeft plaatsgevonden, is het noodzakelijk voor het herstel van de fundering van de uitbouw dat deze worden afgebroken en weer worden aangebracht. Dat [appellanten] niet eerder tot herstel van de binnenwanden zijn overgegaan, doet derhalve niet ter zake. Er bestond voor [appellanten] geen verplichting tot het verrichten van herstelwerkzaamheden na het ontvangen van de compensatie.
5.17
[geïntimeerde] heeft erkend dat het thans om een andere schadeoorzaak en een andere schade gaat dan in de eerder tussen partijen gevoerde procedure. Hij is van mening dat hij het door [deskundige 4] voor de binnenwanden begrote bedrag van € 2.058,- niet behoeft te voldoen, omdat hij in het kader van de eerdere procedure reeds kosten voor herstel van de binnenwanden aan [appellanten] heeft voldaan en zij nog niet tot dat herstel zijn overgegaan.
5.18
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is in gevallen van zaaksbeschadiging uitgangspunt dat de eigenaar door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin de waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel daarvan zijn gemoeid. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 26 oktober 2012 heeft overwogen rechtvaardigt de aard van zodanige schade dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen (ECLI:NL:HR:2012:BX0357). Dat betekent dat in het onderhavige geval moet worden geabstraheerd van de omstandigheid dat [appellanten] de vergoeding die zij hebben ontvangen voor het herstel van schade die door een andere oorzaak is ontstaan (nog) niet hebben aangewend voor het herstel van die schade. De rechtbank heeft het bedrag van
€ 2.058,- dan ook ten onrechte in mindering gebracht op de door [geïntimeerde] te vergoeden herstelkosten.
5.19
Grief IV slaagt.
5.2
Grief Vis ten slotte gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen de kosten van [deskundige 1] en [deskundige 4] bij helfte moeten dragen en dat de kosten die [appellanten] hebben gemaakt ter zake van Adviesbureau [adviesbureau] , het taxatierapport van [X] en de offerte van Bouwbedrijf Deterink voor hun rekening dienen te blijven.
5.21
Het hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de uitkomst van de zaak waarbij slechts een beperkt deel van de vordering van [appellanten] wordt toegewezen, de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 4] terecht heeft gecompenseerd. Ten aanzien van de kosten die [appellanten] hebben gemaakt ter zake van [adviesbureau] , [X] en Deterink overweegt het hof het volgende.
Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten deze kosten voldoen aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets. Dat wil zeggen dat het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de schade deskundige bijstand in te roepen en dat de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Het hof is van oordeel dat dat wel geldt voor de inschakeling van [adviesbureau] , omdat [appellanten] zich daartoe genoodzaakt zagen toen bleek dat Kreeft Betonrenovatie en Injectietechniek en B.V. uit Hoogeveen, een in grondinjectie gespecialiseerd bedrijf herstel volgens de door [deskundige 1] geadviseerde methode niet mogelijk achtte. De bevindingen van [adviesbureau] hebben er ook (mede) toe geleid dat de rechtbank aanleiding zag om [deskundige 4] tot deskundige te benoemen. De kosten van het rapport van [adviesbureau] (€ 874,65 incl. btw) komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
Dat geldt niet voor de kosten van het uitbrengen van een offerte door Deterink. Het aanvragen van een offerte op basis van het rapport van [adviesbureau] was voorbarig, omdat de rechtbank nog geen oordeel had gegeven over de wijze van herstel. Daargelaten wordt dan nog dat het vrij ongebruikelijk is dat aan een particulier kosten in rekening worden gebracht voor het uitbrengen van een offerte.
Ook de kosten van de door [X] verrichte taxatie komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze taxatie, uitgevoerd in 2010, op geen enkele wijze heeft kunnen bijdragen aan de vaststelling van de in 2003 toegebrachte schade.
5.22
Grief V slaagt ten dele.
Slotsom5.23 Het vonnis van 13 augustus 2014 waarvan beroep zal worden vernietigd voor wat het dictum sub 3.1 betreft.
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 11.802,- (€ 9.744,- + € 2.058,-) te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 maart 2010 tot aan de dag van volledige betaling, onder aftrek van hetgeen [geïntimeerde] krachtens het vonnis in eerste aanleg reeds aan [appellanten] heeft voldaan. Daarnaast zal een bedrag van € 874,65 inclusief btw aan kosten ter vaststelling van schade worden toegewezen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
13 augustus 2014 ten aanzien van het dictum sub 3.1
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 11.802,- (elfduizendachthonderdentwee euro) te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 maart 2010 tot aan de dag van volledige betaling, onder aftrek van hetgeen [geïntimeerde] krachtens het vonnis in eerste aanleg reeds aan [appellanten] heeft voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen een bedrag van € 875,65 (achthonderdvijfenzeventig euro en vijfenzestig cent) inclusief btw aan kosten ter vaststelling van schade;
verklaart dit arrest voor zover het de hiervoor weergegeven veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Groefsema en mr. I. Tubben en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 augustus 2016.