ECLI:NL:GHARL:2016:694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
200.158.432-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van onbetaalde declaraties door cliënt aan advocatenkantoor

In deze zaak vordert een advocatenkantoor betaling van onbetaald gebleven nota's van een (voormalig) cliënt. De cliënt verzet zich tegen de hoogte van de facturen en stelt dat de advocaat tekort is geschoten in zijn dienstverlening. De rechtbank verklaart het advocatenkantoor niet-ontvankelijk, omdat de zaak volgens haar onder de bevoegdheid van de Raad van Toezicht voor de Advocatuur valt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigt echter dit vonnis en oordeelt dat de burgerlijke rechter wel degelijk bevoegd is om de zaak te behandelen. Het hof stelt vast dat het geschil niet gaat om de omvang van het honorarium, maar om de vraag of de advocaat tekort is geschoten in zijn dienstverlening. Het hof concludeert dat de cliënt aan de gestelde tekortkoming geen rechtsgevolg heeft verbonden dat haar van haar betalingsverplichting ontslaat. De vordering van het advocatenkantoor wordt toegewezen, en de cliënt wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.432/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2849697 / CV EXPL 14-2004)
arrest van 2 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. N. Akgul, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
in hoger beroep niet verschenen,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 16 juli 2014 van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, team kanton (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 oktober 2014;
- tegen [geïntimeerde] is verstek verleend;
- de memorie van grieven;
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
De vordering van [appellante] luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, sector kanton, locatie Assen, d.d. 16 juli 2014, bekend onder zaak-/rolnummer 2849697/CV EXPL 14-2004, tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, zo nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, appellante in haar vorderingen alsnog ontvankelijk te verklaren en de vorderingen van appellante alsnog toe te wijzen, althans subsidiair dat Uw gerechtshof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemd vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, appellante in haar vorderingen alsnog ontvankelijk zal verklaren en de zaak naar deze rechtbank zal verwijzen ter behandeling en beslissing, en onder toewijzing van de primaire dan wel subsidiaire vordering van appellante, geïntimeerde zal veroordelen in de kosten van beide instanties te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 dan wel - indien betekening van het arrest plaatsvindt - ten belope van € 199,00, zulks met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen arrest.”

3.De feiten

3.1
De relevante feiten in deze zaak laten zich als volgt samenvatten. Naar aanleiding van een arbeidsrechtelijk geschil tussen [geïntimeerde] en haar werkgever, heeft [geïntimeerde] [appellante] althans de daar als advocaat werkzame mr. [C] opdracht gegeven tot het verrichten van rechtsbijstand.
3.2
Op grond van deze overeenkomst van opdracht heeft [appellante] voor door haar verrichte diensten aan [geïntimeerde] de volgende declaraties gezonden:
Declaratienummer datum bedrag
[00000] 27 april 2012 € 744,23
[00001] 22 mei 2012 € 711,43
[00002] 26 juni 2012 € 514,65
[00003] 27 september 2012 € 92,08
[00004] 27 november 2012
€ 64,13Totaal € 2.126,52
Naar aanleiding van deze declaraties is door [geïntimeerde] op 28 september 2012 een bedrag van € 450,- voldaan, zodat pro resto een bedrag van € 1.676,52 niet is voldaan.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] vordert veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.676,52 ter zake van onbetaalde declaraties met veroordeling tot vergoeding van de kosten en de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur (zijnde dertig dagen na factuurdatum), althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2
[geïntimeerde] weigert (een deel van) de genoemde declaraties te betalen en voert daartoe aan dat [appellante] c.q. mr. [C] jegens haar te kort is geschoten door het geven van een onjuist advies c.q. onvoldoende informatie. Als gevolg daarvan heeft, aldus [geïntimeerde] , haar werkgever loon niet dan wel niet tijdig betaald.
4.3
De kantonrechter heeft [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat het gaat om de omvang van de door [appellante] aan [geïntimeerde] gezonden facturen, zodat het geschil behoort tot de competentie van de Raad van Toezicht voor de advocatuur.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
[geïntimeerde] weigert (volledige) betaling omdat volgens haar [appellante] te kort is geschoten in de kwaliteit van haar dienstverlening. Daarmee ziet het geschil in de kern niet op de omvang van het gefactureerde honorarium (het aantal besteden uren en/of het uurtarief) maar op de vraag of [appellante] in haar dienstverlening te kort is geschoten en vervolgens de vraag of op grond daarvan geen (volledige) vergoeding voor die dienstverlening verlangd kan worden. Reeds om die reden is het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van niet-ontvankelijkheid van [appellante] onbegrijpelijk. Dit nog afgezien van de omstandigheid dat indien de zaak wel tot de bevoegdheid van de Raad van toezicht had behoord, de kantonrechter zich onbevoegd had dienen te verklaren. De burgerlijke rechter is echter bevoegd van het geschil kennis te nemen en [appellante] is ontvankelijk in haar vordering.
5.2
Niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [appellante] c.q. mr. [C] op grond daarvan werkzaamheden heeft verricht waarvoor zij in beginsel recht heeft op betaling. Dit laatste kan anders zijn indien [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten en [geïntimeerde] daaraan een rechtsgevolg verbindt dat haar bevrijdt van haar verplichting tot betaling. De enkele omstandigheid dat sprake is van een tekortkoming door [appellante] doet echter de daar tegenoverstaande verplichting tot betaling van [geïntimeerde] niet vervallen.
5.3
In het midden kan blijven of [appellante] in haar dienstverlening jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten, nu [geïntimeerde] aan een dergelijk tekortschieten geen rechtsgevolg heeft verbonden dat haar ontslaat van haar gehoudenheid tot betaling.
5.4
Tegen de gevorderde rente en kosten zijn geen afzonderlijke verweren gevoerd. Het hof zal de rentevordering toewijzen vanaf de dag der dagvaarding, nu als grondslag voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is vereist dat sprake is van verzuim. Het enkele verstrijken van een slechts op de factuur genoemde datum doet echter geen verzuim ontstaan. Dat sprake is van een overeengekomen termijn is door [appellante] gesteld noch anderszins gebleken.

6.Slotsom

De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal alsnog worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in zowel eerste aanleg (2 punten, tarief I) als in hoger beroep (1 punt, tarief I) daaronder begrepen de nakosten.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 16 juli 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, afdeling Privaatrecht en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 1.676,52 (zestienhonderdzesenzeventig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 299,96 (tweehonderdnegenennegentig euro en zesentwintig eurocent) voor buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en begroot die kosten voor zover gevallen aan de zijde van [appellante] op € 541,15 voor verschotten en € 768,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die kosten voor zover gevallen aan de zijde van [appellante] op € 786,92 voor verschotten en € 632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. I. Tubben en mr. J. Smit en uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op 2 februari 2016.