In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige2] en de zorgregeling tussen de moeder en haar dochter. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.S. Ilahi, verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij haar te bepalen, terwijl de vader, die momenteel de zorg voor [de minderjarige2] op zich neemt, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder, op 27 oktober 2015, het verzoek van de moeder afgewezen, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 25 juli 2016 heeft plaatsgevonden. De moeder heeft in haar beroepschrift vijf grieven ingediend en verzocht om een uitbreiding van de zorg- en contactregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de zorg voor [de minderjarige2] bij de vader goed is geregeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de ontwikkeling van het kind in gevaar is. De GI heeft bevestigd dat de vader zijn medewerking verleent aan de hulpverlening en dat de situatie momenteel stabiel is.
Het hof heeft overwogen dat het in het belang van [de minderjarige2] is om haar huidige hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, gezien de goede zorg die hij biedt en de noodzaak om de stabiliteit voor het kind te waarborgen. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar het hof heeft onvoldoende zicht op haar mogelijkheden om voor [de minderjarige2] te zorgen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de zorg- en contactregeling afgewezen.