ECLI:NL:GHARL:2016:6937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.184.491/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats minderjarige en zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige2] en de zorgregeling tussen de moeder en haar dochter. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.S. Ilahi, verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij haar te bepalen, terwijl de vader, die momenteel de zorg voor [de minderjarige2] op zich neemt, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder, op 27 oktober 2015, het verzoek van de moeder afgewezen, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 25 juli 2016 heeft plaatsgevonden. De moeder heeft in haar beroepschrift vijf grieven ingediend en verzocht om een uitbreiding van de zorg- en contactregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de zorg voor [de minderjarige2] bij de vader goed is geregeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de ontwikkeling van het kind in gevaar is. De GI heeft bevestigd dat de vader zijn medewerking verleent aan de hulpverlening en dat de situatie momenteel stabiel is.

Het hof heeft overwogen dat het in het belang van [de minderjarige2] is om haar huidige hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, gezien de goede zorg die hij biedt en de noodzaak om de stabiliteit voor het kind te waarborgen. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar het hof heeft onvoldoende zicht op haar mogelijkheden om voor [de minderjarige2] te zorgen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de zorg- en contactregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.491/01
(zaaknummer rechtbank C/18/158240 / FA RK 15-1929)
beschikking van 23 augustus 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. S.S. Ilahi, te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen:
de vader,
voorheen advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen:
de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) van de moeder, ingekomen op 27 januari 2016;
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 3 juni 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 3 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Ilahi van 7 maart 2016, met productie.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is mevrouw [C] , gezinsvoogd, verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen is ter zitting geen vertegenwoordiger verschenen van de raad voor de kinderbescherming.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, zijn geboren: [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015. Partijen oefenen het gezag over beide kinderen gezamenlijk uit.
3.2
[de minderjarige1] is op 21 juni 2013 (eerst voorlopig) onder toezicht gesteld. De termijn van ondertoezichtstelling is telkens verlengd, thans tot 21 juni 2017. [de minderjarige1] verblijft sinds begin 2015 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin (grootmoeder aan moederszijde).
3.3
[de minderjarige2] is op 4 augustus 2015 onder toezicht gesteld, laatstelijk verlengd tot 10 maart 2017. Sinds het vertrek van de moeder uit de echtelijke woning, verblijft [de minderjarige2] bij de vader. Tussen [de minderjarige2] en de moeder gold een zorg- en contactregeling op grond waarvan er omgang was op maandag, woensdag en vrijdag van 12.00 tot 13.30 uur onder begeleiding. In verband met de voorgenomen opname van de vader en [de minderjarige2] in [D] is deze omgang eind 2015, begin 2016 ingeperkt.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen is in geschil of de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , die op dit moment nog steeds bij de vader verblijft, bij de moeder moet worden bepaald. De rechtbank heeft het daartoe strekkende verzoek van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 oktober 2015. Zij verzoekt primair te bepalen dat [de minderjarige2] haar hoofdverblijf zal hebben bij de moeder en - met vermeerdering van haar oorspronkelijke verzoek - subsidiair de omgang tussen haar en [de minderjarige2] uit te breiden in die zin dat [de minderjarige2] wekelijks bij haar zal verblijven van donderdag 12.00 uur tot en met zondag 17.00 uur waarbij de vader [de minderjarige2] op donderdag brengt en de moeder [de minderjarige2] zondag terugbrengt.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen nu deze het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde stellen.
4.4
De moeder heeft in hoger beroep haar verzoek ten aanzien van [de minderjarige2] vermeerderd door subsidiair, in het geval van een bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank, een uitbreiding van de zorg/omgangsregeling te verzoeken. Op grond van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 283 lid 1 Rv - welke artikelen van overeenkomstige toepassing zijn hoger beroep - komt aan de moeder de bevoegdheid toe haar verzoek of de gronden daarvan te wijzigen. Deze bevoegdheid is in hoger beroep op grond van de zogeheten twee-conclusie-regel in die zin beperkt dat de wijziging van het verzoek - behoudens in de rechtspraak ontwikkelde uitzonderingen - niet later dan bij het verzoekschrift of verweerschrift dient plaats te vinden. In het onderhavige geval heeft de moeder haar vermeerdering tijdig, in haar beroepschrift, gedaan. Bovendien ligt het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling in het verlengde van haar eerdere verzoek om het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij haar te bepalen en is de gewenste uitbreiding van de omgangsregeling door haar in de eerste aanleg ook al terloops aan de orde gesteld, zodat de vermeerdering ook anderszins niet in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom op het gewijzigde verzoek rechtdoen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De moeder stelt - in de kern genomen - dat zij met de hulp van politie en maatschappelijk werk is weggegaan uit de voormalige echtelijke woning en daarbij [de minderjarige2] heeft moeten achterlaten bij de vader. De vader staat volgens haar bekend als een agressief en onberekenbaar persoon die alcohol en drugs gebruikt. Hij heeft een strafblad. Hij is volgens de moeder, zonder noodzakelijke hulp in de thuissituatie, niet in staat om [de minderjarige2] de verzorging en opvoeding te geven die zij nodig heeft. De moeder acht het niet juist dat de vader de mogelijkheid krijgt om zijn geschiktheid als opvoeder te bewijzen terwijl zonder meer voorbij wordt gegaan aan haar geschiktheid als opvoeder
5.4
De vader voert aan dat de zorg voor [de minderjarige2] bij hem thuis goed is geregeld. Hij accepteert de hulpverlening en wordt daarin door zijn familie ondersteund. Hij geeft aan niet meer te blowen en nog slechts af en toe een biertje te drinken. Hij heeft inmiddels de intake bij [D] gehad en is in afwachting van een nadere oproep. Hij hoopt dat de uitkomsten van het onderzoek bij [D] positief zullen zijn en dat dat betekent dat [de minderjarige2] bij hem zal kunnen blijven.
5.5
De GI heeft bevestigd dat de zorg voor [de minderjarige2] op dit moment goed geregeld is en dat de vader zijn medewerking verleent aan de hulpverlening die nodig is. De opname in [D] voor het noodzakelijke ouderschapsonderzoek van de vader, om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden van vader om de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige2] ook op langere termijn te dragen, is aanstaande. Eerder is geprobeerd ook de moeder in dit onderzoek te betrekken maar dat is niet haalbaar gebleken. Omdat er nog altijd onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder, heeft de GI zich thans eerst gericht op het helder krijgen van de opvoedingskwaliteiten van de vader.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de moeder om te bepalen dat [de minderjarige2] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij haar, heeft afgewezen. Hetgeen de moeder hiertegen in haar beroepschrift en ter zitting heeft ingebracht, doen hier niet aan af. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
5.7
[de minderjarige2] is een meisje van anderhalf jaar oud. Zij is nog grotendeels afhankelijk van haar verzorger, en feitelijk is haar vader inmiddels meer dan een jaar - na het vertrek van de moeder begin juli 2015 - en daarmee het grootste deel van haar leven haar hoofdverzorger. Volgens de GI, die zich daarbij baseert op de informatie van een coach en gezinsbegeleider van [E] , verzorgt de vader [de minderjarige2] goed. Ook in hoger beroep zijn er geen aanwijzingen dat het op dit moment niet goed gaat met [de minderjarige2] bij de vader en dat zij zich niet voldoende en passend bij haar leeftijd ontwikkelt. Daarbij onderkent het hof dat het (ondersteunende) netwerk rond de vader en de in zijn gezin aanwezige hulpverlening hieraan een belangrijke bijdrage leveren, maar op dit moment is de veiligheid, de verzorging en de ontwikkeling van [de minderjarige2] bij de vader voldoende gewaarborgd.
5.8
Vorenstaande laat onverlet dat de eerdere zorgen over de situatie van de vader waaronder zijn drukke gedrag, zijn mogelijke blowen, het aansluiten bij en contact maken met [de minderjarige2] en de aanloop bij hem thuis - nog bestaan en dat de GI daarom een ouderschapsonderzoek van de vader nodig heeft geoordeeld. De vader heeft hieraan zijn medewerking toegezegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is ook gebleken dat door de GI en de vader de nodige stappen zijn gezet om tot dat onderzoek te komen. Na de aanmelding bij [D] heeft een intake plaatsgevonden in maart 2016. De samenwerkingsopname is positief verlopen. De daaropvolgend geplande opnames in mei en juni zijn enkel door een ziekenhuisopname van de vader (voor een open beenbreuk) en de nasleep daarvan niet doorgegaan. De opname van de vader met [de minderjarige2] in [D] zal echter op korte termijn gerealiseerd worden en dan zal het noodzakelijke ouderschapsonderzoek alsnog van start gaan. Ook tijdens dit onderzoek zal de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige2] voldoende gewaarborgd zijn.
5.9
In het licht van het voorgaande acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige2] om de huidige situatie te wijzen en [de minderjarige2] weg te halen uit haar vertrouwde gezinssituatie bij de vader door te bepalen dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, nog daargelaten dat ook het hof onvoldoende zicht heeft op de situatie van de moeder en haar mogelijkheden om voor zichzelf - en voor [de minderjarige2] - te zorgen.
5.1
Het hof zal ook het verzoek van de moeder om een (uitgebreidere) zorg- en contactregeling vast te leggen tussen haar en [de minderjarige2] afwijzen. Als uitgangspunt geldt dat het goed is voor de ontwikkeling van een kind om een goede band met beide ouders op te bouwen. Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om tot uitbreiding van de regeling te komen opdat zij als moeder een werkelijke rol in het leven van [de minderjarige2] zal kunnen spelen (en zij de wens heeft dat [de minderjarige2] op een later moment mogelijk wel bij haar kan komen wonen). Op dit moment richt het belang van [de minderjarige2] zich echter op het verkrijgen van duidelijkheid over de ouderschapsvaardigheden van de vader en daarmee ook over de vraag of zij ook in de toekomst bij de vader kan blijven wonen. De GI heeft aangegeven dat een uitbreiding c.q. intensivering van de omgang (de uitkomsten van) dit onderzoek, dat primair is gericht op de vader en [de minderjarige2] en hun interactie, kan verstoren. Het hof acht dit niet in het belang van [de minderjarige2] . Bovendien heeft de GI, hoewel de moeder goede stappen heeft gemaakt om haar persoonlijke situatie te verbeteren, nog onvoldoende zicht op haar en haar mogelijkheden om voor zichzelf te zorgen. Het hof vindt het belangrijk dat de GI sturing blijft geven aan de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] . Hierbij moet er oog zijn voor zowel de duur als het aantal omgangscontacten en, indien dit in het belang van [de minderjarige2] is, mogelijk gekomen worden tot een uitbreiding van de omgang tussen haar en de moeder.
5.11
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank (betreffende het hoofdverblijf van [de minderjarige2] ) bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep betreffende de zorg- en contactregeling afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 oktober 2015,
wijst af het verzoek tot vaststelling/uitbreiding van een zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. I.A. Vermeulen en mr. H. Lenters en is op 23 augustus 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.