ECLI:NL:GHARL:2016:6935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.186.242/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van curatoren in het kader van ondercuratelestelling van een meerderjarige met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van [de dochter1]. De vader van [de dochter1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 november 2015 had besloten [de dochter1] onder curatele te stellen en [verweerder1] en [verweerder2] tot curatoren te benoemen. De vader verzocht het hof om hem te benoemen tot bewindvoerder of curator over de goederen van [de dochter1]. De zonen, [verweerder1] en [verweerder2], hebben het verzoek van de vader bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat [de dochter1] als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat is haar belangen te behartigen. De vader was van mening dat een onderbewindstelling voldoende zou zijn, maar het hof oordeelde dat de curatele noodzakelijk was voor de bescherming van [de dochter1]. Het hof heeft de argumenten van de vader verworpen en de benoeming van [verweerder1] en [verweerder2] als curatoren bevestigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de zorg voor [de dochter1] sinds haar ondercuratelestelling en de betrokkenheid van de zonen bij haar welzijn.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de overweging dat de zonen beter in staat zijn om de zorg voor [de dochter1] te waarborgen dan een professionele curator, gezien hun nauwe band en kennis van haar situatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.242/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3606445 MT VERZ 14-6016 mrc)
beschikking van de familiekamer van 23 augustus 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. J.A. Neslo, kantoorhoudend te Almere,
en
[verweerder1] en [verweerder2],
wonende te [A] ,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen: (de zonen)
[verweerder1]en/of
[verweerder2],
advocaat: mr. A. Özmen, kantoorhoudend te Almere.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de dochter1] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: (dochter)
[de dochter1],

2.[de zoon] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: (zoon)
[de zoon],

3.[de dochter2] ,

wonende te Frankrijk,
hierna te noemen: (dochter)
[de dochter2].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 19 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari 2016, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem te benoemen tot bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan dochter [de dochter1] , dan wel hem te benoemen tot curator.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 april 2016, hebben [verweerder1] en [verweerder2] het verzoek in hoger beroep bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van mr. Neslo van 5 april 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özmen van 12 juli 2016 met productie(s).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2016 plaatsgevonden. De vader en [verweerder1] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is [de dochter1] verschenen. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. De vader is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal, de heer [B] , die ter zitting beëdigd is.
De bij journaalbericht van 2 augustus 2016 ingediende brief met productie(s) van mr. Özmen heeft het hof – gelet op het tijdstip van de indiening – buiten beschouwing gelaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Op 4 december 2002 is het vermogen van [de dochter1] onder bewind gesteld en is ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 10 november 2014 hebben [verweerder1] , [verweerder2] en de vader verzocht om wijziging van de bewindvoerder (op dat moment [C] ) en voorts verzocht de vader (opnieuw) tot bewindvoerder te benoemen. In een later stadium hebben [verweerder1] en [verweerder2] hun verzoek gewijzigd, in die zin dat zij hebben verzocht om henzelf tot opvolgend bewindvoerders te benoemen. Voorts hebben zij verzocht om de mentor (op dat moment [D] ) te ontslaan en henzelf tot opvolgend mentoren te benoemen.
3.3
[C] heeft bij de kantonrechter aangegeven niet door te willen gaan als bewindvoerder. Bij beschikking van 5 maart 2015 heeft de kantonrechter - voor zover hier van belang - hem ontslagen als bewindvoerder, [D] ontslagen als mentor, [verweerder1] en [verweerder2] benoemd als provisionele bewindvoerders en iedere verdere beslissing aangehouden voor de duur van zes maanden. Het hof heeft die beschikking bij beschikking van 29 september 2015 bekrachtigd.
3.4
Ter zitting van de rechtbank van 21 september 2015 hebben [verweerder1] en [verweerder2] verzocht om [de dochter1] onder curatele te stellen.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 19 november 2015 heeft de kantonrechter [de dochter1] met ingang van die datum onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand, heeft bepaald dat het provisionele bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de dochter1] met ingang van die datum is geëindigd en heeft [verweerder2] en [verweerder1] tot curatoren benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
[verweerder1] en [verweerder2] hebben betoogd dat de vader het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van (kennelijk) 5 maart 2015 waarin het hof op 29 september 2015 uitspraak heeft gedaan door zijn huidige hoger beroep als het ware overdoet en de verzoeken van de vader reeds daarom afgewezen dienen te worden. In die eerdere hoger beroepsprocedure lag evenwel de beschikking van de rechtbank tot ontslag van de toenmalige professioneel bewindvoerder en mentor en tot benoeming van [verweerder1] en [verweerder2] tot provisionele bewindvoerders voor. De vraag of die ontslagen en die provisionele benoeming juist waren, liggen thans niet meer aan het hof ter beoordeling voor, noch de in dat kader naar voren gebrachte standpunten. Voornoemd betoog geeft dan ook geen aanleiding om de verzoeken van de vader in dit hoger beroep af te wijzen.
4.2
Anders dan [verweerder1] en [verweerder2] , is de vader het niet eens met de door de rechtbank uitgesproken ondercuratelestelling van [de dochter1] en met de benoeming van [verweerder1] en [verweerder2] tot curatoren.
4.3
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de beschikking waarvan beroep bekrachtigd dient te worden. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
4.4
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 aanhef en sub a BW kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
4.5
Niet in geschil is dat [de dochter1] als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand haar financiële en niet-financiële belangen niet behoorlijk kan waarnemen en dat een voldoende behartiging van die belangen met een (beschermings)maatregel tot stand dient te worden gebracht. Anders dan [verweerder2] en [verweerder1] , is de vader van mening dat volstaan kan worden met een onderbewindstelling. Het hof is evenwel overtuigd van de meerwaarde van de curatele ten opzichte van de onderbewindstelling, omdat [de dochter1] vanwege haar geestelijke en lichamelijke beperkingen naast hulp op het financiële vlak ook op het gebied van verzorging en andere niet-vermogensrechtelijke belangen bescherming nodig heeft. Het hof voelt zich daarin bevestigd door de positieve ontwikkelingen voor [de dochter1] sinds haar ondercuratelestelling, die [verweerder2] en [verweerder1] hebben gesteld en die de vader niet heeft bestreden. [de dochter1] is bijvoorbeeld na jaren veelal thuis zitten weer naar een dagbesteding, waar zij – zo is ter zitting gebleken – met plezier naar toegaat en die belangrijk voor haar is. Daarnaast is er twaalf uren per week persoonlijke verzorging geregeld. Bovendien hebben de zonen orde geschapen in de financiële chaos. Niet bestreden is dat [de dochter1] acht bankrekeningen had, die thans teruggebracht zijn tot één en dat er inmiddels een betalingsregeling is getroffen voor de PGB-gelden die teruggevorderd worden. Voor wat betreft voorgaande jaren zijn er problemen geweest met de verantwoording van de PGB-gelden van [de dochter1] , maar die ontvangt zij inmiddels niet meer; haar zorg wordt niet meer ingekocht maar ontvangt zij thans in natura. Het hof acht een ondercuratelestelling daarom aangewezen.
4.6
Vervolgens rijst de vraag wie de curator(en) dient (dienen) te zijn. Uit artikel 1:383 BW volgt dat bij voorkeur een van de ouders, broers of zussen van de betrokkene tot curator wordt benoemd.
4.7
Het hof stelt voorop dat er tussen de vader enerzijds en zijn kinderen [de zoon] , [de dochter2] , [verweerder1] en [verweerder2] anderzijds een uitermate moeizame relatie bestaat, die wordt beheerst door wantrouwen en geheel verschillende visies op de familiaire verhoudingen en de zorg rondom [de dochter1] . De vader, [de dochter1] , [verweerder1] en [verweerder2] wonen allen in hetzelfde huis, maar leven volstrekt langs elkaar heen. In verband hiermee zou benoeming van een neutrale, professionele curator voor de hand liggen. Gelet echter op de specifieke situatie betreffende [de dochter1] acht het hof het, met de rechtbank, aangewezen dat [verweerder1] en [verweerder2] als curatoren optreden. Daarvoor is het volgende in het bijzonder redengevend.
4.8
Het hof acht het bezwaarlijk om de vader tot curator te benoemen, omdat door de zonen voldoende onderbouwd is gesteld dat de vader zijn eigen financiële situatie niet op orde heeft - waarbij de vader ter zitting heeft erkend hij daar ondersteuning bij krijgt -, hij in de afgelopen jaren gedurende langere tijd in het buitenland heeft verbleven en daardoor niet volledig voor [de dochter1] beschikbaar was - waarbij thans is komen vast te staan dat hij is hertrouwd met een vrouw die in Libanon woont en inmiddels daar een zoontje heeft gekregen -, er voldoende aanwijzingen zijn waaruit zorgen naar voren komen dat de vader de werkzaamheden van de curator zal bemoeilijken en hij de Nederlandse taal niet goed machtig is.
4.9
[verweerder1] en [verweerder2] daarentegen hebben voldoende onderbouwd in de afgelopen periode op financieel gebied orde op zaken te hebben gesteld, onder andere door te snoeien in het aantal bankrekeningen van [de dochter1] , regelingen te treffen voor de schulden die waren ontstaan en de situatie rondom de PGB-gelden te reorganiseren.
Naar aanleiding van de rekening en verantwoording zijn door de toezichthoudende kantonrechter vragen gesteld die door [verweerder1] en [verweerder2] zijn beantwoord, waarna de rekening en verantwoording door de kantonrechter is geaccepteerd. [verweerder1] en [verweerder2] hebben bovendien geen eigen belang bij het PGB omdat de zorg voor [de dochter1] in natura wordt verkregen en zij geen salaris (meer) krijgen voor hun hulp aan [de dochter1] . Het hof neemt voorts in aanmerking dat in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet in de verzorging en reactivering van [de dochter1] , onder meer door toezicht op haar eetpatroon en dagbesteding.
Nu [verweerder1] en [verweerder2] [de dochter1] bovendien lang en goed kennen en met haar in haar moedertaal kunnen communiceren zijn zij beter in staat in te schatten wat [de dochter1] nodig heeft dan een professionele bewindvoerder, zoals ook uit de door de zonen genomen maatregelen, gericht op het welzijn van [de dochter1] , moge blijken. De zonen hebben het hof ervan overtuigd dat zij beter dan een buitenstaander - mede door de vanuit hun achtergrond bestaande hechte familiestructuur er alles aan zullen doen om het leven en de zorg van [de dochter1] zo optimaal mogelijk te laten verlopen.
4.1
Het hof ziet in al deze omstandigheden aanleiding om de benoeming van [verweerder1] en [verweerder2] - in overeenstemming met het in overweging 4.6 genoemde uitgangspunt - in stand te laten.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 19 november 2015;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en H. Lenters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 augustus 2016 in het bijzijn van de griffier.