ECLI:NL:GHARL:2016:6934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.185.737/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van pleegzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders van de kinderen waren gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en de moeder was alleen belast met het gezag over [de minderjarige2]. De kinderen verblijven sinds respectievelijk april 2014 en februari 2015 in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen, omdat de ouders niet in staat zouden zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen, waarop de ouders in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische gesteldheid van de ouders en de stabiliteit van de huidige opvoedsituatie van de kinderen in het pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders forse beperkingen hebben, waaronder een reactieve hechtingsstoornis en laagbegaafdheid, en dat de kinderen belang hebben bij continuïteit en stabiliteit in hun opvoeding.

Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het ouderlijk gezag in het belang van de kinderen is en dat de ouders niet in staat zijn om een adequate opvoedingssituatie te bieden. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders om een nieuw deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit belastend zou zijn voor de kinderen en geen verandering in de beslissing zou kunnen brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.737/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/111656 / FA RK 15-2064)
beschikking van 23 augustus 2016
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. M.S. Krol te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

kantoorhoudend te Amsterdam,
verder te noemen:
de GI,

2.[de pleegouders] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen:
de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 9 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 februari 2016;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bosmans, kantoorgenoot van mr. Krol. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI is verschenen [D] (jeugdbeschermer).

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) [in] 2013 en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) [in] 2014.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] verblijft sinds april 2014 en [de minderjarige2] sinds februari 2015 in een vrijwillig kader bij voornoemde pleegouders.
3.3
De raad heeft primair verzocht het ouderlijk gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen en subsidiair de kinderen onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden en de GI te machtigen de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor een periode van twaalf maanden.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag over voornoemde kinderen beëindigd en de GI tot voogdes benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4. De ouders zijn in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking, omdat zij het niet eens zijn met de beëindiging van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
4. Er kan ook tot beëindiging van het ouderlijk gezag worden overgegaan wanneer - zoals in deze zaak het geval is – niet eerst de weg van de ondertoezichtstelling is bewandeld. Beoordeeld moet worden of deze maatregel gezien vanuit het perspectief van de minderjarige (thans) de best passende is. Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind staan immers bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft namelijk recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof, na eigen onderzoek, de overwegingen van de rechtbank juist en maakt die tot de zijne. Daaraan voegt het hof het volgende toe.
4. Vast staat dat beide ouders forse beperkingen hebben. De moeder is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis en heeft een IQ van 87. De vader is laagbegaafd met een IQ onder de 70. Hij is in het verleden gediagnosticeerd met ADHD. De vader kan (zonder zijn medicijnen) agressief zijn. Uitermate zorgelijk is dat dat de vader [de minderjarige1] toen ze nog een baby was, door elkaar heeft geschud, hetgeen hij in het verleden heeft erkend, en wat hij heeft gebagatelliseerd.
4.6
Daarnaast wordt de relatie tussen de ouders gekenmerkt door veel instabiliteit en onrust; er waren veel ruzies, spanningen en woede-uitbarstingen. Uit het rapport van [E] blijkt dat de ouders regelmatig met elkaar in conflict komen in het bijzijn van de kinderen. De ouders raken het overzicht kwijt bij meer complexe situaties. Zij hebben een beperkte draagkracht en zijn beiden al jaren afhankelijk van intensieve hulpverlening in alledaagse dingen, zoals financiën en het aanbrengen van een dagstructuur.
De ouders hebben weliswaar verklaard dat ze bij [E] geen eerlijke kans hebben gekregen, omdat het er te vol en druk was en er onvoldoende begeleiding was, maar de feitelijke vaststellingen die [E] heeft beschreven zijn niet door de ouders bestreden en die onderschrijven de gevolgtrekkingen van [E] en de eindconclusie voldoende. Uit het traject is gebleken dat de beperkingen van de ouders zo groot zijn en de leerbaarheid zo gering is, dat zij niet in staat zijn tot goed genoeg ouderschap.
4.7
Duidelijk is dat de kinderen belang hebben bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces bij de pleegouders, aan welk belang het hof zwaarwegende betekenis toekent. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn beiden op zeer jonge leeftijd in het pleeggezin gaan wonen en verblijven daar nu ruim twee respectievelijk anderhalf jaar. Het gaat daar goed met de kinderen en de kinderen zijn daar veilig gehecht. Het hof is met de raad van oordeel dat de voor de kinderen aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders in staat moeten worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen reeds (geruime tijd) verstreken is. Het is in het belang van de kinderen dat thans duidelijkheid wordt verkregen over het toekomstperspectief van de kinderen. Duidelijkheid is overigens eveneens voor de ouders van belang nu zij - ook al hebben zij aangegeven de bereidheid te hebben de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien - toch de hoop (lijken te) hebben dat de kinderen, of een van hen, op langere termijn weer bij hen kunnen wonen, terwijl een thuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer tot de mogelijkheden behoort.
4.8
Duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien – wat daar in dit geval overigens van zij – staat overigens – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet in de weg aan beëindiging van het gezag.
4.9
Of en in hoeverre de ouders thans - anders dan in het recente verleden - wel in staat zijn om de kinderen een adequate opvoedingssituatie te bieden is in dat kader van ondergeschikt belang. De ouders hebben ter zitting van het hof verzocht om een tweede kans bij een instelling in [F] die vergelijkbaar is met [E] en een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten naar hun opvoedingsvaardigheden, maar het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegouders en de uitkomst van een onderzoek naar de opvoedingscapaciteiten van de ouders zal hierin geen verandering kunnen brengen. Nu de uitkomst van het door de ouders verzochte onderzoek niet mede tot een (andere) beslissing van de zaak kan leiden, terwijl een nieuw onderzoek zeer belastend zou zijn voor de kinderen, ziet het hof geen reden dit verzoek van de ouders toe te wijzen.

5.De slotsom

Aan de eisen voor een gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 onder a BW is aldus voldaan. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 9 december 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en H. Lenters, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 23 augustus 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.