ECLI:NL:GHARL:2016:6931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.186.782/01 en 200.186.782/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzonderlijk complexe conflictscheiding met eenhoofdig gezag voor de vader

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een uitzonderlijk complexe conflictscheiding, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Overijssel te vernietigen, waarin de vader, verweerder in hoger beroep, alleen werd belast met het ouderlijk gezag over hun vier minderjarige kinderen. De ouders zijn in 2012 gescheiden en hebben sindsdien een heftige echtscheidingsstrijd gevoerd, wat heeft geleid tot ondertoezichtstelling van de kinderen en hun uithuisplaatsing bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn voor gezamenlijk gezag, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de kinderen. De vader heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, wat het hof heeft gedaan, met de overweging dat het gezamenlijk gezag een bron van conflicten is en dat het in het belang van de kinderen is dat de vader alleen het gezag uitoefent. De moeder heeft ook een verzoek ingediend om de vader te verbieden de kinderen op een andere school in te schrijven, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.186.782/01 en 200.186.782/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle: 176638)
beschikking van 19 augustus 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Schalkhaar, gemeente Deventer,
voorheen mr. C.A.F. Schoemaker te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Enschede.
alsmede
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroepIn de zaak met nummer 200.186.782/01 (de hoofdzaak):

2.1
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 februari 2016;
- een brief met als bijlage een raadsrapport van 29 september 2014 van de Raad voor de
Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 10 maart 2016;
- een journaalbericht met bijlagen (namelijk de ontbrekende stukken uit eerste aanleg)
van mr. Schoemaker van 16 maart 2016;
- het verweerschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 26 april 2016;
- een brief van de raad van 19 mei 2016 (met daarbij nogmaals het raadsrapport van 29
september 2014);
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Van Haaf-Noot van 21 juli 2016.
2.2
Het hof heeft niet kennisgenomen van de brief van [B] (de stiefmoeder van de hierna genoemde minderjarigen) van 31 juli 2016 omdat die te laat en niet op de in het procesreglement voorgeschreven wijze is ingediend.
2.3
De hierna genoemde minderjarige [de minderjarige1] is door het hof vanwege zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak te geven maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
In de zaak met nummer 200.186.782/02 (het incidentele verzoek)
2.4
De moeder heeft op 28 juni 2016 tevens een ‘verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad’ ingediend.
2.5
De vader heeft op 25 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
2.6
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief van de raad van 8 juli 2016 waarin desgevraagd is aangegeven dat de raad in deze zaak niet beschikt over relevante rapportages en/of adviezen.
In beide zaken:
2.7
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat en de vader. Namens de GI is verschenen [C] . De raad is met kennisgeving niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben samen vier kinderen, te weten:
- [de minderjarige1] , geboren te [A] [in] 2003 (hierna: [de minderjarige1] ),
- [de minderjarige2] , geboren te [A] [in] 2005 (hierna: [de minderjarige2] ),
- [de minderjarige3] , geboren te [A] [in] 2007 (hierna: [de minderjarige3] ); en
- [de minderjarige4] , geboren te [A] [in] 2008 (hierna: [de minderjarige4] ).
3.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn na de scheiding van hun ouders in 2012 aanvankelijk bij de moeder gaan wonen.
3.3
Bij beschikking van 6 oktober 2014 zijn de kinderen op verzoek van de raad door de kinderrechter onder toezicht gesteld, mede in verband met de hevige en aanhoudende echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 oktober 2016.
3.4
De kinderen zijn op 29 januari 2015 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst. Bij beschikking van 20 juli 2016 is door de kinderrechter een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 23 september 2015, heeft de vader verzocht hem voortaan alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen. De moeder heeft (mondeling) verweer gevoerd.
3.6
In de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders verzochte - voormeld verzoek van de vader toegewezen en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan hem toekomt. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissingHet verzoek in de hoofdzaak

4.1
Het hof ziet aanleiding dit verzoek voorafgaande aan het incidentele verzoek te beoordelen.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar ter zitting desgevraagd is toegelicht) het verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar dat te ontzeggen.
4.4
Aan de orde is of er voldoende gronden zijn om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders - ook na de echtscheiding - het gezag over hun kinderen gezamenlijk blijven uitoefenen.
4.5
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.6
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hiervoor onder a genoemde grond van toepassing geoordeeld.
4.7
De moeder kan zich niet vinden in de beoordeling van de rechtbank. Zij is van mening dat niet aan de criteria voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is voldaan. De moeder erkent dat sprake is van een verstoorde verhouding tussen de ouders en moeizame onderlinge communicatie maar dat is volgens haar onvoldoende om de vader alleen met het gezag te belasten. De moeder betwist dat als gevolg van de slechte verstandhouding tussen de ouders de hulpverlening en onderzoeken onvoldoende van de grond komen. De moeder merkt voorts op dat zij al geruime tijd professionele hulp krijgt van [D] in de vorm van EMDR en gesprekken. De ex-partnerproblematiek zal volgens de moeder via 'Kind uit de Knel' of 'Ouderschap Blijft' moeten worden aangepakt. Zij merkt op dat zij zich heeft aangemeld voor 'Kind uit de Knel' maar dat zulks nog niet van de grond is gekomen. In plaats daarvan hebben partijen deelgenomen aan 'Ouderschap Blijft' maar de vader wil daar niet langer mee doorgaan. Hij misbruikt volgens de moeder zijn gezag door haar buiten spel te zetten.
4.8
De vader heeft het standpunt van de moeder bestreden. Hij is het eens met de beslissing en overwegingen van de rechtbank. Op dit moment is er volgens de vader geen basis voor gezamenlijke uitoefening van het gezag. Hij heeft dat geïllustreerd aan de hand van diverse voorbeelden en berichten van de moeder aan hem en zijn partner.
4.9
Namens de GI is ter zitting toegelicht dat sprake is van een uitzonderlijk complexe conflictscheiding. Niet alleen is sprake van forse echtscheidingsproblematiek maar daarnaast speelt persoonlijke problematiek bij de moeder en zijn de kinderen ernstig beschadigd geraakt. De kinderen zitten klem en hebben veel meegekregen van de strijd tussen hun ouders. De GI streeft ernaar om de problematiek integraal bij één instantie, in plaats van gefragmenteerd en bij verschillende hulpverlenende instanties, aan te pakken en is daarover in gesprek met [D] om te zien wat daarvoor de mogelijkheden zijn.
4.1
Het hof overweegt als volgt. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt in verband daarmee een aantal bevoegdheden in (die een ouder in het belang van het kind dient aan te wenden) die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals de bevoegdheid om beslissingen te nemen betreffende bijvoorbeeld de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving en vrije tijdsbesteding. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
4.11
Het hof vindt in de stukken steun voor het standpunt van de GI dat sprake is van ernstige en meervoudige problematiek. Uit het eindverslag van [E] van mei 2016 blijkt bijvoorbeeld dat in de periode van 20 november 2014 tot 12 mei 2016 onder begeleiding van [E] is geprobeerd te werken aan de interactie tussen de moeder en de kinderen en tevens is geprobeerd toe te werken naar een uitbreiding van de onbegeleide contactmomenten tussen de moeder en de kinderen. Daarbij is vanuit [E] door middel van 'Ouderschap Blijft' in de periode van 7 december 2015 tot 8 maart 2016 getracht om het onderling sterk beïnvloede patroon van communiceren tussen de ouders te verbeteren maar dat traject is niet van de grond gekomen. [E] is van mening dat een combinatie van verschillende factoren, waarbij de conflictscheiding en de persoonlijke problematiek van moeder de voornaamste factoren zijn, en de betrokkenheid van verschillende hulpverlenende instanties en de wisselingen in betrokken hulpverleners in mindere mate, er aan hebben bijgedragen dat de inzet van de hulpverlening van [E] uiteindelijk niet het gewenste resultaat heeft gehad.
4.12
Uit de door de vader overgelegde berichten die de moeder aan hem en zijn partner heeft gestuurd (scheldkannonades) en de overige beschikbare gegevens, alsmede het verhandelde ter zitting, leidt het hof af dat van enig constructief overleg tussen de ouders nog altijd geen sprake is. Voldoende is gebleken dat hierdoor hulpverlening en onderzoeken stagneren. Naar het zich laat aanzien heeft zulks mede te maken met de persoonlijke problematiek van de moeder en de omstandigheid dat de vader het lastig vindt ermee om te gaan dat de moeder steeds 'in emoties schiet'. Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat recentelijk bij haar een autistische stoornis is vastgesteld (Asperger) en dat de verwerking van informatie bij haar daarom tijd vergt, waarbij zij snel emotioneel of op inadequate wijze kan reageren. Het hof overweegt dat de moeder geen inzage heeft gegeven in onderliggende medische gegevens, diagnostiek en het verloop van haar behandeling. Daarom valt niet vast te stellen of binnen afzienbare tijd van de zijde van de moeder verbetering in haar manier van communiceren kan worden verwacht. Op dit moment is daarvan in elk geval geen sprake. De vader heeft ter zitting toegelicht dat hij 'er klaar mee is' en geen hoop op verbetering heeft wat de onderlinge communicatie betreft. Ook zijdens de GI is aangegeven dat naar haar inschatting vanwege de uitzonderlijk slechte communicatie tussen de ouders geen basis bestaat voor gezamenlijk gezag en dat binnen afzienbare termijn ook geen toereikende verbetering valt te verwachten.
4.13
Ten aanzien van de kinderen is het hof gebleken dat zij beschadigd zijn geraakt en klem zitten tussen de ouders. De bezoeken van de kinderen aan de moeder zijn zelfs onder druk komen te staan en de kinderen zijn ambivalent in hun contacten met de moeder. Enerzijds geven zij aan dat zij de moeder missen en meer bij haar willen zijn maar anderzijds vinden zij het ook lastig om met de situatie om te gaan. Het hof overweegt dat op de vader de (wettelijke) verplichting rust om te blijven zoeken naar mogelijkheden om de band tussen de kinderen en hun moeder te bevorderen. Eenhoofdig gezag lost de complexe problematiek dan ook niet op. Wel staat vast dat het gezin van de vader onder ernstige druk is komen te staan door de situatie. De kinderen zijn bij de vader geplaatst omdat de moeder het niet meer aan kon. De vader en zijn partner werken fulltime. Zij moeten alle zeilen bij zetten om het gezin draaiende te houden. De conflictueuze houding van de moeder helpt daar niet bij. Een uitval van de vader zou schadelijk zijn voor de thans fragiele thuissituatie en daarmee voor de kinderen. Het is mede daarom naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat de conflicten tussen de ouders worden beperkt. Gebleken is dat het gezamenlijk gezag een bron van conflicten is. Nog veel meer dan bij eenhoofdig gezag moet in deze zaak voor de belangen van de kinderen worden gevreesd bij handhaving van het gezamenlijk gezag
4.14
Alles afwegende is het hof van oordeel dat inderdaad de in r.o. 4.5 bedoelde uitzondering van toepassing is en de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vader voortaan alleen zal zijn belast met het gezag. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen. Het hof heeft hierbij ten slotte betrokken dat de vader dit ziet als een tijdelijke maatregel, waarmee hij er blijk van geeft oog te hebben voor de belangrijke rol van de moeder in het leven van de kinderen.
Het incidentele verzoek
4.15
De moeder verzoekt het hof:
I. de vader te verbieden de kinderen op een andere school in te schrijven hangende de
bodemprocedure en voor zover hij de kinderen al op een andere school heeft
ingeschreven, de kinderen wederom op de OBS [F] in te schrijven, althans
te verklaren voor recht dat de vader zonder toestemming van de moeder de kinderen
niet een andere basisschool kan laten inschrijven;
II. te bepalen dat de vader een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag dat hij in gebreke
blijft hieraan te voldoen althans een dwangsom met een hoogte die het hof juist acht
voor elke overtreding van de beschikking.
4.16
Het verzoek van de moeder in het incident betreft, anders dan de duiding ervan door de moeder doet vermoeden, niet zozeer het verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, maar strekt ertoe een beslissing die de vader in het kader van de uitoefening van het gezag heeft genomen ongedaan te maken. Het hof zal dat verzoek opvatten als een verzoek om een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv. Zo'n verzoek is mogelijk tijdens een procedure als de onderhavige gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014: 3533).
4.17
De vader heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar verzoeken dan wel haar die te ontzeggen.
4.18
Het hof zal het verzoek evenwel afwijzen gelet op de beslissing in de hoofdzaak; gevolg daarvan is dat de vader alleen de schoolkeuze bepaalt.

5.De slotsom

5.1
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
1 december 2015 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016 in bijzijn van de griffier.