ECLI:NL:GHARL:2016:6924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.174.510/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind vanwege ernstige psychische problematiek en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontzegging van omgang tussen de man en zijn minderjarige kind. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een langdurige en ernstige problematiek, waaronder ADHD, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, en verslavingsproblematiek. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en heeft deskundigenonderzoek laten uitvoeren door drs. [C], die concludeerde dat er te veel contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling. De raad voor de kinderbescherming heeft deze visie gedeeld en benadrukt dat omgang met de man zowel fysiek als emotioneel onveilig is voor het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarin het verzoek van de man om een omgangsregeling werd afgewezen. Daarnaast is de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek, welke in termijnen voldaan mogen worden. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.510/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/381181 / FL RK 14-2488)
beschikking van 2 augustus 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.J. Soriano te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep.

1.1
Het hof heeft op 22 december 2015 en 23 februari 2016 tussenbeschikkingen gegeven, waarvan de inhoud als hier ingevoegd beschouwd dient te worden.
1.2
Ter griffie van het hof is na de tussenbeschikking van 23 februari 2016 binnengekomen:
- het forensisch psychologisch onderzoek van de man door drs. [C] , gedateerd 27 juni 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, regio Midden Nederland, locatie Lelystad (verder te noemen: de raad) van 30 juni 2016, met als bijlage het raadsrapport van 30 juni 2016;
- een journaalbericht van mr. Lattmann-van der Heijde van 6 juli 2016;
- een journaalbericht van 12 juli 2016 van mr. Soriano.
1.3
Bij voormeld journaalbericht van 12 juli 2016 is namens de vrouw verzocht de conclusies en adviezen zoals vervat in het forensisch psychologisch onderzoeksrapport en het raadsrapport over te nemen.
1.4
Bij voormelde journaalberichten van 6 juli 2016 en 12 juli 2016 hebben partijen naar voren gebracht dat zij geen nadere mondelinge behandeling wensen. Nu ook het hof een nadere mondelinge behandeling niet nodig acht, zal het hof de zaak verder op de stukken afdoen.

2.De verdere beoordeling

2.1
In zijn tussenbeschikkingen van 22 december 2015 en 23 februari 2016 heeft het hof drs. [C] (GZ-psycholoog/orthopedagoog), gevestigd te [D] , als deskundige benoemd om - onder meer - een persoonlijkheidsonderzoek te verrichten van de man. Verder heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te gelasten naar de mogelijkheden van omgang tussen de man en [de minderjarige] en daarbij de uitkomsten van het deskundigenonderzoek te betrekken.
2.2
Uit het forensische psychologisch onderzoek komt naar voren dat de man functioneert op een laaggemiddeld niveau voor wat betreft zijn verbale capaciteiten. Zijn handelingsvaardigheden bevinden zich op een zwakbegaafd niveau. Hij kan daardoor moeilijker zijn gedag plannen en de gevolgen van zijn gedrag overzien. Er is bij de man sprake van een vorm van ADHD, niet nader gespecificeerd, en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Er sluimert bovendien nog een verslavingsproblematiek, dat wil zeggen een afhankelijkheid van verschillende middelen. De man is op 18 april 2016 positief getest op cocaïne. Blijkens het onderzoek kan de man zich presenteren als een welwillende, vriendelijke man, die aanvankelijk coöperatief lijkt te zijn. Uit de klinische indrukken en het testmateriaal blijkt echter een omvangrijke persoonlijkheidsproblematiek. De impulscontrole is matig, het niveau van latente agressie is hoog en er is een beperkte mogelijkheid tot concentratie en het omgaan met stress. De man is egocentrisch ingesteld, hij heeft een hoge dunk van zijn mogelijkheden, empathie kan hij moeilijk opbrengen, de gewetensfunctie is aangetast zodat hij vaak strafbare feiten begaat en hij neemt het niet zo nauw met de waarheidsgetrouwe weergave van feiten. Hij streeft naar autonomie, hij wil zijn leven zelf op orde brengen, maar hij slaagt er niet in om relaties vast te houden en een arbeidssituatie tot stand te brengen.
2.3
De deskundige is van mening dat er te veel contra-indicaties zijn voor het tot stand brengen van een omgangsregeling met [de minderjarige] , gelet op de aanwezige psychische problematiek. De matige impulscontrole van de man, zijn beperkte betrouwbaarheid van informatieverstrekking, zijn wens tot autonomie, zijn beperkte empathie en egocentrische instelling vormen aanzienlijke risicofactoren. Daar komt nog bij dat de man zijn gedrag moeizaam kan plannen en organiseren. Alvorens van omgang tussen de man en [de minderjarige] sprake kan zijn dient de man volgens de deskundige eerst zijn afgebroken hulpverleningstraject voor zijn ADHD en verslavingsproblematiek weer op te pakken, waarvan o.a. medicatie, urinecontroles en deelname aan zelfhulpgroepen deel uitmaken. Dan nog blijft het volgens de deskundige de vraag of de genoemde risicofactoren zullen afnemen. In elk geval zou een eventuele omgang dan begeleid en met veel steun en toezicht dienen plaats te vinden en zou alvorens een omgangsregeling wordt vastgesteld opnieuw een raadsonderzoek moeten worden gelast.
2.4
De raad deelt de visie van de deskundige dat er op dit moment te veel contra-indicaties voor omgang tussen de man en [de minderjarige] zijn. De raad ziet dat er bij de man sprake is van langdurige en ernstige persoonlijke problematiek, die omgang met [de minderjarige] nu en in de toekomst in de weg staan. Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek, welke zonder intensieve en langdurige behandeling niet omkeerbaar zijn. Daarnaast is er sprake van ADHD met impulsdoorbraken, die ook tot uiting komen in agressieve uitbarstingen en een dreigende en intimiderende houding. De man wenst geen medicatie te slikken en is niet in staat gebleken behandeling langdurig vol te houden. Daarbij ontbreekt het aan inzicht in de eigen problematiek. Gezien de psychiatrische problematiek in combinatie met de verslavingsproblematiek is de kans op ontremming, ook in het contact met [de minderjarige] , groot. Bovendien laat de man zien dat hij geen zicht heeft op de belevingswereld van [de minderjarige] en dat hij daar niet bij aan kan sluiten. De raad acht omgang tussen de man en [de minderjarige] daarom zowel fysiek als emotioneel onveilig voor [de minderjarige] en adviseert het hof de man de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen.
2.5
De raad deelt de conclusie van de deskundige dat het van belang is dat de man zijn hulpverleningstraject weer hervat, hoewel het de vraag is of daardoor de risicofactoren bij de man zullen afnemen. De raad stelt dat het vanuit het verleden bekend is dat de man meermaals hulpverleningstrajecten is gestart, maar deze vaak voortijdig heeft afgebroken. Het is volgens de raad belangrijk dat de man individuele begeleiding krijgt bij zijn persoonlijkheidsproblematiek, bij voorkeur vanuit de GGZ. Gezien de voortdurende verslavingsproblematiek is het van belang dat de man ook daarvoor passende hulpverlening accepteert in de vorm van verslavingszorg. Indien de man op een later moment zou menen dat er weer mogelijkheden zijn voor omgang tussen hem en [de minderjarige] , is ook de raad van mening dat op dat moment een raadsonderzoek moet worden gelast om te beoordelen of dat in het belang van [de minderjarige] is.
2.6
Het hof is met de deskundige en de raad van oordeel dat de uitkomsten van het forensisch psychologisch onderzoek van de man maken dat omgang tussen de man en [de minderjarige] niet in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Het hof sluit zich aan bij de conclusies van de deskundige en de raad en maakt deze tot de zijne. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank het verzoek van de man om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen heeft afgewezen.
Kosten deskundigenonderzoek
2.7
De kosten van het deskundigenonderzoek van drs. [C] bedragen
€ 3.153,60. Zoals reeds overwogen in de tussenbeschikking van 22 december 2015 komen de kosten van een deskundigenbericht in een zaak als de onderhavige in beginsel niet ten laste van 's Rijks kas. Het hof is van oordeel dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek voor zijn rekening dient te nemen. Nu het voorschot van de man ter zake de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van 's Rijks kas is gebracht, zal het hof de man veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.153,60.
2.8
De man heeft het hof verzocht in een afbetalingsregeling te voorzien. Het hof is van oordeel dat aan dit verzoek tegemoet kan worden gekomen. Het hof zal bepalen dat de man voormeld bedrag van € 3.153,60 in termijnen van € 100,- per maand mag voldoen, de eerste termijn te voldoen op 1 september 2016, waarna vervolgens maandelijks tot 1 april 2019
€ 100,- dient te worden voldaan en op 1 april 2019 een bedrag van € 53,60. De man zal daartoe nota's met betaalinstructies ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak.
De slotsom
2.9
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
3.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 3.153,60 ter zake de kosten van het deskundigenbericht van drs. [C] , in termijnen van € 100,- per maand te voldoen, de eerste termijn te voldoen op 1 september 2016, waarna vervolgens maandelijks tot 1 april 2019 € 100,- dient te worden voldaan en op 1 april 2019 een bedrag van € 53,60, waarvoor de man nota's met betaalinstructies zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. J.W. baron van Knobelsdorff en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 augustus 2016 in bijzijn van de griffier.