Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing
4.De beslissing
6 september 2016;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep inzake de betaling van griffierecht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.I. Robert, had het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na indiening van het beroepschrift voldaan. Dit verzuim zou normaal gesproken leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in zijn hoger beroep, conform artikel 282a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Echter, het hof heeft in deze zaak rekening gehouden met nieuwe landelijke beleidslijnen die zijn doorgevoerd. Deze beleidslijnen stellen dat de niet-ontvankelijkverklaring van een appellant wegens te late betaling van het griffierecht achterwege kan blijven, mits het griffierecht alsnog binnen twee weken na het verstrijken van de wettelijke termijn wordt voldaan. In dit geval heeft de appellant het griffierecht op 7 juni 2016 alsnog betaald.
Het hof heeft de appellant de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de ontvankelijkheid en heeft ook de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A.G. Ouwejan, de mogelijkheid geboden om incidenteel appel in te stellen. De geïntimeerde heeft aangegeven geen incidenteel appel te willen instellen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in zijn hoger beroep achterwege te laten en heeft het de geïntimeerde een termijn verleend voor het indienen van een verweerschrift. De verdere beslissing is aangehouden. Deze beschikking is gegeven op 26 juli 2016 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.