Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht met producties van mr. Baas van 7 juni 2016.
3.3. De vaststaande feiten
1 januari 2015 op grond van de Participatiewet (Pw).
€ 799,13 per maand met ingang van 1 januari 2007. De achterstand over de periode van
1 april 2007 tot 1 oktober 2007 is daarbij bepaald op € 4.794,78.
4.De motivering van de beslissing
mr. Groot daarvoor ook betaald. Laatstgenoemde heeft vervolgens een paar keer uitstel gevraagd aan de rechtbank voor het indienen van een verweerschrift, welk uitstel – zo blijkt ook uit de bestreden beschikking – door de rechtbank aan mr. Groot is verleend. Een en ander blijkt eveneens uit de brieven die door de rechtbank aan mr. Groot zijn gestuurd. Deze brieven zijn door de gemeente ter zitting in hoger beroep bij het hof voorgedragen. Uiteindelijk is geen verweerschrift ingediend en is [verzoeker] , noch zijn advocaat ter zitting van de rechtbank verschenen. Het hof is van oordeel dat, ondanks dat in de beschikking anders is vermeld, [verzoeker] echter wel als zijnde verschenen in de procedure in eerste aanleg moet worden aangemerkt. Genoemde advocaat heeft zich immers bij de rechtbank gemeld als zijnde de advocaat van [verzoeker] en heeft ook procedurele handelingen voor hem verricht in eerste aanleg, te weten het herhaaldelijk verzoeken aan de rechtbank om verlenging van de termijn voor het indienen van een verweerschrift. Uit de toelichting van [verzoeker] leidt het hof voorts af dat zulks in opdracht van [verzoeker] is gebeurd en dat de advocaat van [verzoeker] opdracht had van [verzoeker] om namens hem in rechte op te treden. Onder deze omstandigheden dient ervan uit te worden gegaan dat mr. Groot zich namens [verzoeker] heeft gesteld (nu hij anders niet in staat zou zijn geweest voormelde handelingen bij de rechtbank te verrichten), hetgeen met zich brengt dat [verzoeker] dient te worden aangemerkt als in de procedure verschenen. Een en ander brengt naar het oordeel van het hof met zich dat op grond van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv het hoger beroep had moeten worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. Nu daaraan niet is voldaan is [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.De slotsom
6.De beslissing
S. Rezel, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 26 juli 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.