ECLI:NL:GHARL:2016:6917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.178.010/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2003, door de ouders, de man en de vrouw. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2015, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] werd vastgesteld. De vrouw heeft op haar beurt ook grieven ingediend in incidenteel hoger beroep, met betrekking tot de verdeling van de draagkracht over de kinderen.

De procedure in eerste aanleg is gestart met een verzoek van de vrouw om de bijdrage van de man te verhogen, terwijl de man in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de bijdrage van de vrouw te verlagen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de zorgregeling die tussen de ouders is afgesproken, en heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van [de minderjarige1] in 2015 € 466,- per maand bedraagt.

Het hof heeft geoordeeld dat de door de man opgevoerde reiskosten in het kader van de zorgregeling niet tot de behoefte van het kind behoren. De man heeft verzocht om een vergoeding voor de door hem gemaakte kosten, maar het hof heeft geoordeeld dat deze kosten reeds zijn verdisconteerd in de behoefte van het kind. De vrouw is veroordeeld om de door de man betaalde ziektekostenverzekering en niet door de verzekering gedekte kosten over 2014 aan de man te vergoeden. De bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is vastgesteld op € 132,- per maand voor de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 en op € 149,- per maand vanaf 1 augustus 2015. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.010/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/106054 / FA RK 14-1976)
beschikking van 26 juli 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.K. Holt te Meppel,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. de Graaf-Bakker te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 oktober 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Holt van 28 oktober 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Graaf-Bakker van 19 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Holt van 20 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft zowel mr. Holt als mr. De Graaf-Bakker mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige1] ). [de minderjarige1] stond tot 1 maart 2015 ingeschreven op het adres van de vrouw en vanaf 1 maart 2015 op het adres van de man. Feitelijk heeft [de minderjarige1] tot 1 augustus 2015 bij de vrouw gewoond.
3.2
Van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 verbleef [de minderjarige1] de ene week van vrijdagmiddag tot woensdagochtend bij de man en de andere week van maandagmiddag tot woensdagochtend, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen. Vanaf het schooljaar 2015-2016 verblijft [de minderjarige1] om het weekend van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur bij de vrouw, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen.
3.3
De vrouw en haar huidige echtgenoot, de heer [C] (verder te noemen: [C] ), hebben een dochter, [de minderjarige2] , geboren [in] 2007. [C] heeft uit een eerdere relatie twee dochters, [de minderjarige3] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige3] ) en [de minderjarige4] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige4] ).
3.4
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 7 november 2007 is bepaald dat de man met ingang van 1 november 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] een bedrag van € 150,- per maand dient te voldoen.
3.5
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de beschikking van 7 november 2007 gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] over de periode van 1 februari 2013 tot 1 maart 2015 op nihil is bepaald. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] telkens bij vooruitbetaling een bedrag van € 62,- per maand aan de man dient te betalen, voor zover het betreft niet verstreken termijnen en met ingang van 1 augustus 2015 een bedrag van € 73,- per maand. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man tot betaling van de (niet door de verzekering gedekte) ziektekosten van [de minderjarige1] aangaande het jaar 2014, afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om te bepalen dat [de minderjarige1] na 31 december 2014 op de ziektekostenverzekering van de man zal zijn ingeschreven, waarbij de man verantwoordelijk is voor voldoening van de zorgkosten van [de minderjarige1] , toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie).
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juli 2015. De grieven zien op de ziektekosten van [de minderjarige1] over het jaar 2014, de behoefte van [de minderjarige1] , de door de man gemaakte (zorg- en verblijfs)kosten ten behoeve van [de minderjarige1] in de periode van 1 februari 2013 tot 1 maart 2015, de eventuele onderhoudsverplichting van de huidige echtgenoot van de vrouw in de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 en de zorgkorting in de periode vanaf 1 augustus 2015.
De man heeft het hof verzocht de beschikking van 8 juli 2015 te vernietigen voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] betreft en opnieuw rechtdoende:
1) de vrouw te veroordelen om de door de man voldane premie ziektekostenverzekering en niet door de verzekering gedekte kosten over 2014 aangaande [de minderjarige1] ad € 134,85 binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking aan de man te voldoen, althans een zodanig bedrag en binnen een zodanige termijn als het hof in goede justitie betaamt;
2) de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 7 november 2007 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] over de periode 1 februari 2013 tot 1 maart 2015 op nihil wordt gesteld;
3) te bepalen dat de vrouw aan de man in de periode 1 februari 2013 tot 1 maart 2015 ter dekking van de kosten die de man maakte ten behoeve van [de minderjarige1] een vergoeding dient te verstrekken van € 553,- per maand;
4) de vrouw te veroordelen om de ontstane achterstand op grond van de onder punt 3 vermelde vergoeding van in totaal € 13.825,- binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking aan de man ineens te voldoen, althans een zodanig bedrag en binnen een zodanige termijn als het hof in goede justitie betaamt;
5) te bepalen dat de vrouw van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] aan de man een bedrag van € 460,- per maand dient te voldoen, waarbij de reeds verstreken termijnen van in totaal € 2.300,- binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking aan de man ineens voldaan dienen te worden, althans een zodanig bedrag en binnen een zodanige termijn als het hof in goede justitie betaamt;
6) te bepalen dat de vrouw vanaf 1 augustus 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] aan de man telkens bij vooruitbetaling een bedrag van € 187,- per maand dient te voldoen, waarbij de reeds verstreken termijnen binnen twee weken na de door het hof te geven beschikking aan de man ineens voldaan dienen te worden, althans een zodanig bedrag en binnen een zodanige termijn als het hof in goede justitie betaamt.
4.3
De vrouw is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grieven zien op de verdeling van de draagkracht van de vrouw over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
De vrouw heeft het hof verzocht:
1) de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015 te vernietigen voor zover deze ziet op de door de vrouw verschuldigde bijdrage voor [de minderjarige1] over de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 - voor zover het betreft niet verstreken termijnen - en opnieuw rechtdoende deze bijdrage te bepalen op een bedrag van € 52,- per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage;
2) de beschikking van - zo leest het hof - de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015 te vernietigen voor zover deze ziet op de door de vrouw verschuldigde bijdrage voor [de minderjarige1] over de periode vanaf 1 augustus 2015 - voor zover het betreft niet verstreken termijnen - en opnieuw rechtdoende deze bijdrage te bepalen op een bedrag van € 63,- per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage;
3) de beschikking van - zo leest het hof - de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 november 2015 voor het overige te bekrachtigen;
4) met veroordeling van de man in de kosten van beide procedures.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Premie ziektekostenverzekering en niet door de verzekering gedekte ziektekosten van [de minderjarige1] tot 1 januari 2015
5.1
Uit de bestreden beschikking volgt dat de vrouw de premie van de ziektekostenverzekering en de niet door de verzekering gedekte ziektekosten van [de minderjarige1] over het jaar 2014 voor haar rekening dient te nemen. De man heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij deze kosten heeft voldaan en acht het daarom redelijk dat de vrouw de door hem betaalde kosten aan hem terugbetaalt.
5.2
De vrouw heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de man dit in eerste aanleg niet heeft verzocht en dat de rechtbank dan ook terecht de vrouw niet heeft veroordeeld tot het voldoen van deze kosten aan de man.
5.3
Het hof overweegt als volgt. De man heeft gelet op het bepaalde in artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met het bepaalde in de artikelen 283 en 130 Rv het recht als oorspronkelijk verzoeker in eerste aanleg (de gronden van) zijn verzoek in hoger beroep te vermeerderen. Daargelaten dat de man zich reeds in eerste aanleg bij brief van 27 maart 2015 op het standpunt stelde dat de bijdrage in onder meer de ziektekosten met terugwerkende kracht vanaf februari 2013 wordt vastgesteld, waarop de rechtbank in zoverre heeft beslist dat zij de ziektekosten opnam in de opsomming van de door de man in het kader van de behoefte gestelde extra kosten, dient dit verzoek van de man in hoger beroep als vermeerdering van zijn verzoek te worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof verzetten de eisen van de goede procesorde zich niet tegen deze vermeerdering van het verzoek: de vrouw is niet onredelijk bemoeilijkt in haar verdediging en dit geding wordt ook niet onredelijk vertraagd.
5.4
De vrouw heeft niet betwist dat zij in 2014 geen ziektekostenverzekering voor [de minderjarige1] heeft afgesloten en dat de man in 2014 voornoemde kosten voor [de minderjarige1] heeft voldaan. Het hof stelt vast dat de man daarmee in een deel van de behoefte van [de minderjarige1] heeft voorzien, dit terwijl [de minderjarige1] in 2014 op het adres van de vrouw stond ingeschreven. Naar het oordeel van het hof is, zoals de rechtbank ook ten aanzien van de man met betrekking tot de ziektekosten over het jaar 2015 heeft geoordeeld, de vrouw dan ook gehouden de ziektekosten van [de minderjarige1] in het jaar 2014 te dragen. Het hof zal derhalve het verzoek van de man toewijzen om de vrouw te veroordelen om de door de man voldane premie ziektekostenverzekering en de niet door de verzekering gedekte kosten over 2014 voor [de minderjarige1] ad € 134,85 binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de man te voldoen.
Periode 1 februari 2013 - 1 maart 2015
Behoefte [de minderjarige1]
5.5
Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen is in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (het NIBUD) een systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers, dat is neergelegd in het Trema-rapport en de daarbij behorende bijlage 'tabel eigen aandeel kosten van kinderen'. Het eigen aandeel van de ouders is het deel van de kosten van de kinderen dat door de ouders met eigen inkomsten wordt bestreden.
Naast het aantal kinderen en de leeftijd van het kind of de kinderen, is in de tabel het netto gezinsinkomen in de laatste periode van de relatie dan wel het huwelijk een bepalende factor. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de behoefte van het kind is gerelateerd aan het welstandsniveau van de ouders.
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige1] in het jaar 2015, berekend op grond van voornoemd systeem, (geïndexeerd) € 466,- per maand bedraagt.
Bijzondere behoefte verhogende kosten
5.7
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zowel in de periode 1 februari 2013 - 1 maart 2015 als in de periode 1 maart 2015 - 1 augustus 2015 naast de verblijfskosten van € 139,- per maand extra kosten (waaronder reiskosten, kosten voor paardrijden, kleding, kapper en telefoon) heeft betaald van in totaal € 390,-, kosten die volgens de man normaliter door de verzorgende ouder dienen te worden gedragen. De man acht het redelijk dat de behoefte van [de minderjarige1] met deze kosten wordt verhoogd.
5.8
De vrouw heeft alle door de man opgevoerde extra kosten betwist en gesteld dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een behoefte van [de minderjarige1] in 2015 van (afgerond) € 466,- per maand.
5.9
Het hof ziet geen grond om de behoefte van [de minderjarige1] te verhogen met bijzondere kosten. In de op grond van voornoemd systeem berekende behoefte zijn alle normale kosten voor kinderen zoals voeding, kleding, sportbeoefening, maar ook ziektekosten, vakanties, schoolkosten en zakgeld begrepen. Binnen dat budget maken ouders bestedingskeuzes, waarbij hogere kosten in een bepaalde categorie uitgaven plegen te worden gecompenseerd door op een andere categorie uitgaven te besparen. Slechts wanneer er sprake is van uitzonderlijke, niet in de tabellen verdisconteerde kosten die ook niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten, kan er aanleiding zijn om een correctie op de tabelbedragen toe te passen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de man opgevoerde kosten reeds verdisconteerd zijn in de gehanteerde kosten van kinderen en dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat deze kosten niet worden gecompenseerd door overige uitgavenposten. De stelling van de man dat een aantal kosten niet in de huwelijksgerelateerde behoefte zijn verdisconteerd, nu deze kosten na de echtscheiding zijn ontstaan, doet aan dit oordeel niet af, nu de gestelde kosten een gevolg zijn van de door de man zonder overleg gemaakte keuzes, zodat de gevolgen daarvan voor zijn rekening dienen te komen.
5.1
Met betrekking tot de door de man opgevoerde reiskosten in het kader van de zorgregeling is het hof van oordeel dat deze niet tot de behoefte van een kind behoren. Naar het oordeel van het hof is ook overigens niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het redelijk zou zijn om naast de aan de zorgregeling verbonden verblijfskosten tevens rekening te houden met een bedrag aan reiskosten.
5.11
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] voor de periode 1 februari 2013 - 1 maart 2015 op nihil is bepaald, hetgeen in hoger beroep niet in geschil is. Voor zover de man heeft gesteld dat zijn draagkracht in deze periode ontoereikend is om de (extra) verblijfs- en zorgkosten te voldoen, gaat het hof dan ook aan deze stelling voorbij. Daarbij komt dat de man voor het eerst bij brief van 27 maart 2015 een bijdrage van de vrouw heeft verzocht in de door hem gemaakte zorgkosten voor [de minderjarige1] in de periode vanaf februari 2013. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen om een dergelijk verzoek - veel - eerder in te dienen. Dat de man, zo stelt hij, dat niet eerder deed omdat partijen reeds vanaf februari 2013 over de kinderalimentatie in overleg waren, maar de vrouw weigerde inzage te geven in haar financiële situatie, doet hier niet aan af.
5.12
Het voorgaande betekent dat het hof uit zal gaan van een behoefte van [de minderjarige1] in het jaar 2015 van € 466,- per maand en de verzoeken van de man om te bepalen dat de vrouw aan de man ter dekking van de kosten die de man maakte ten behoeve van [de minderjarige1] een vergoeding dient te verstrekken van € 553,- per maand en de vrouw te veroordelen om de ontstane achterstand op grond van deze vergoeding van in totaal € 13.825,- aan de man te voldoen, zal afwijzen.
5.13
De man heeft voorts verzocht de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 7 november 2007 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] over de periode 1 februari 2013 tot 1 maart 2015 op nihil wordt gesteld. Het hof stelt vast dat de rechtbank dit oordeel al gaf bij de bestreden beschikking. De man heeft derhalve geen belang bij dit verzoek in hoger beroep en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Periode 1 maart 2015 - 1 augustus 2015
Behoefte [de minderjarige1]
5.14
Het hof zal, zoals hiervoor reeds overwogen, bij de behoefte van [de minderjarige1] ook in deze periode geen rekening houden met de door de man gestelde behoefteverhogende kosten en derhalve uitgaan van een behoefte van € 466,- per maand.
Draagkracht man
5.15
De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 25,- per maand. Tegen dat oordeel hebben partijen geen grieven gericht, zodat het hof ook hiervan zal uitgaan.
Onderhoudsplicht [C]
5.16
Tussen partijen is in geschil of [C] , de huidige echtgenoot van de vrouw, onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige1] . Het hof is, anders dan de man heeft betoogd, van oordeel dat doorslaggevend is dat [de minderjarige1] sinds maart 2015 staat ingeschreven op het adres van de man, bij hem haar hoofdverblijf heeft en niet meer behoort tot het gezin van [C] als bedoeld in artikel 1:395 BW, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. Dit maakt dat [C] niet onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige1] . Dat [de minderjarige1] tot augustus 2015 feitelijk nog bij de vrouw en [C] heeft gewoond en wellicht sprake was van een familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, doet aan vorenstaand oordeel niet af. De afspraken die partijen maakten over een uitgebreidere zorgregeling (co-ouderschap) met ingang van 1 maart 2015 inclusief inschrijving van [de minderjarige1] - om financiële redenen - op het adres van de man, verdragen zich niet met het daarnaast bestaan van een onderhoudsplicht van [C] .
De door de man bepleite ruime uitleg van het vereiste 'tot het gezin behorend' gaat naar het oordeel van het hof in dit geval niet op, nu [de minderjarige1] niet tijdelijk buiten het gezin van de vrouw en [C] verbleef.
Draagkracht vrouw en verdeling draagkracht vrouw over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4]
5.17
De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw vastgesteld op € 335,- per maand. De rechtbank is daarbij uitgegaan van de jaaropgave 2014, die door de vrouw is overgelegd.
In hoger beroep heeft de vrouw haar jaaropgave 2015 overgelegd. Op basis hiervan berekent het hof haar netto besteedbaar inkomen op € 1.942,- per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte en gewaarmerkte berekening (tarieven 2015-II).
De draagkracht van vrouw bedraagt (volgens de draagkrachttabel van 2015 bij een NBI vanaf € 1.525,-) volgens de van toepassing zijnde formule 70% x [1.942 - (0,3 x 1.942 + 875)] = (afgerond) € 339,-.
5.18
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de vrouw ook onderhoudsplichtig is voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
5.19
De man heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de vrouw en [C] de door de rechtbank vastgestelde bijdrage ruimschoots kunnen voldoen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat [C] en zijn ex-partner een co-ouderschap ten aanzien van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn overeengekomen en hebben afgesproken dat ieder van hen de helft van de kosten draagt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [C] en zijn ex-partner samen volledig in de kosten van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (dienen te) kunnen voorzien en dat de onderhoudsverplichting van de vrouw buiten beschouwing dient te worden gelaten. Dat [de minderjarige4] op het adres van de vrouw en [C] ingeschreven staat, doet hier niet aan af.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat wel rekening gehouden dient te worden met de onderhoudsplicht van de vrouw voor [de minderjarige2] . Het hof zal de draagkracht van de vrouw dan ook verdelen naar rato van de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De behoefte van [de minderjarige1] bedraagt, zoals hiervoor reeds overwogen, € 466,- per maand.
De behoefte van [de minderjarige2] bedraagt, zo heeft de vrouw onweersproken gesteld, € 593,- per maand.
De gezamenlijke behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt derhalve € 1.059,- per maand.
5.21
De per kind beschikbare draagkracht van de vrouw wordt dan berekend volgens de formule: ieders (resterende) behoefte gedeeld door de gezamenlijke (resterende) behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
voor [de minderjarige1] (466/1.059) x 339 = afgerond € 149,- per maand
voor [de minderjarige2] (593/1.059) x 339 = afgerond € 190,- per maand.
Zorgkorting
5.22
Tussen partijen is niet in geschil dat in de periode 1 maart 2015 - 1 augustus 2015 op het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] een zorgkorting van 35% in mindering dient te worden gebracht. Nu het hof uitgaat van een behoefte van € 466,-, bedraagt de zorgkorting 35% x 466 = afgerond € 163,-.
De gezamenlijke draagkracht van de ouders is (149 + 25 =) € 174,-. Daarmee kunnen zij niet volledig in de behoefte van [de minderjarige1] voorzien, zij komen € 292,- tekort. Het hof zal gelet op de omvang van dit tekort de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage, maar het tekort gelijkelijk verdelen tussen de man en de vrouw door aan ieder van hen de helft toe te rekenen: 292/2 = € 146,-. Dat betekent dat op de bijdrage van de vrouw slechts (163 - 146 =) € 17,- van de zorgkorting in mindering kan worden gebracht. De bijdrage van de vrouw bedraagt derhalve (149 – 17 =) € 132,-.
5.23
Het hof zal de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] voor de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 dan ook bepalen op € 132,- per maand.
Periode vanaf 1 augustus 2015
5.24
Met betrekking tot deze periode is het enige geschilpunt tussen partijen de zorgkorting. Partijen zijn het erover eens dat [de minderjarige1] vanaf 1 augustus 2015 eens per veertien dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur bij de vrouw verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. Volgens de man dient bij een dergelijke zorgregeling een zorgkorting van 15% gehanteerd te worden en volgens de vrouw een zorgkorting van 25%.
5.25
Bij een standaardomgangsregeling van een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties hanteert het hof een zorgpercentage van 15%. De zorgkorting bedraagt dan ook 15% x € 466,- = afgerond € 70,-. Aangezien het tekort van € 292,- aan gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien (meer dan) twee keer zo groot is als de zorgkorting van € 70,-, dient de vrouw tot het volledige bedrag van haar draagkracht bij te dragen, te weten € 149,- per maand. Aldus wordt het tekort om in de behoefte te voorzien over de ouders verdeeld, nu de man een bijdrage krijgt die lager is dan de behoefte van [de minderjarige1] en de vrouw de zorgkosten niet kan verdisconteren.
5.26
Het hof zal de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] voor de periode vanaf 1 augustus 2015 dan ook bepalen op € 149,- per maand.
"Voor zover het betreft de niet verstreken termijnen"
5.27
De man heeft in grief 8 gesteld dat de rechtbank ten onrechte de bijdragen van de vrouw heeft bepaald voor zover het betreft niet verstreken termijnen. De man acht het niet redelijk dat deze toevoeging ambtshalve en zonder motivering is opgenomen. Volgens de man wist de vrouw, althans behoorde zij te weten, dat er een bijdrage kon worden opgelegd.
5.28
Zoals reeds ter zitting medegedeeld, is het hof van oordeel dat deze grief van de man berust op een verkeerde lezing van de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat de termijnen zijn vervallen, maar dat voor die termijnen niet geldt dat de betalingen bij vooruitbetaling dienen te geschieden. Dit is immers niet mogelijk nu het bijdragen voor periodes in het verleden betreft.
5.29
Deze grief van de man kan dan ook niet tot vernietiging van de beschikking op dit punt leiden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.
6.2
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten van beide procedures. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt en zal derhalve, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de proceskosten in beide instanties compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Assen van 7 november 2007 en bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2003, zal betalen:
- over de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 een bedrag van € 132,- per maand en
- vanaf 1 augustus 2015 een bedrag van € 149,- per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de door de man voldane premie ziektekostenverzekering en niet door de verzekering gedekte kosten over 2014 aangaande [de minderjarige1] ad € 134,85 binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de man dient te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.A. Vermeulen en G. Jonkman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 26 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.