ECLI:NL:GHARL:2016:6795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
16-706987-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing voorlopige hechtenis zonder motivering door andere raadkamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 augustus 2016 de voorlopige hechtenis van de verdachte had geschorst. De verdachte was beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder (gewoonte) witwassen en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank had eerder de voorlopige hechtenis bevolen, onder andere vanwege de vrees voor herhaling en de ernst van de feiten.

De raadkamer van de rechtbank, die de schorsing van de voorlopige hechtenis had bevolen, was echter in een andere samenstelling dan de rechtbank die eerder de schorsing had afgewezen. Het hof oordeelde dat de beslissing van de raadkamer om de voorlopige hechtenis te schorsen zonder enige motivering onbegrijpelijk was, vooral gezien de ernst van de feiten en de eerdere afwijzing van de schorsing door de rechtbank.

Het hof heeft geconcludeerd dat de raadkamer had moeten motiveren waarom zij afweek van de eerdere beslissing van de zittingsrechter. Aangezien er geen gegronde redenen waren voor schorsing van de voorlopige hechtenis, heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De voorlopige hechtenis van de verdachte moet onverwijld verder ten uitvoer worden gelegd.

Uitspraak

beschikking
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Arnhem
pkn: 16-706987-15
avnr.: 001406-16
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
verblijvende op het adres [adres] .
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 4 augustus 2016, voor zover houdende de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door
mr J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 5 augustus 2016.

OVERWEGINGEN:

De raadkamer van de rechtbank heeft de voorlopige hechtenis bevolen ter zake van is - kort samengevat - 1) (gewoonte) witwassen ter zake van grote hoeveelheden geld, 2) overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet, 3) overtreding van artikel 2 onder A van de Opiumwet 4) overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet en 5) deelnemen aan criminele organisatie. De rechtbank heeft als gronden voor dit bevel aangenomen - kort samengevat - de vrees voor herhaling, met name dat verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en waardoor de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht, als mede de onderzoeksgrond. Laatstgenoemde grond heeft de raadkamer bij de verlenging van de gevangenhouding laten vallen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 14 april 2016 aan de gronden voor de voorlopige hechtenis toegevoegd, zo verstaat het hof, dat er bij een van de feiten (namelijk feit 3) sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde door dat feit ernstig is geschokt.
De rechtbank, in dezelfde samenstelling als op 14 april 2016, heeft ter terechtzitting van
23 juni 2016 het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot de terechtzitting van
8 september 2016 en een verzoek van verdachte tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis met een korte motivering afgewezen.
Verdachte heeft vervolgens op 31 juli 2016 een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan dat op 4 augustus 2016 door de raadkamer van de rechtbank is behandeld. Deze raadkamer was geheel anders samengesteld dan de rechtbank op voornoemde terechtzittingen. De raadkamer heeft het verzoek tot opheffing afgewezen, maar de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 5 augustus 2016, maar deze schorsings-beslissing niet gemotiveerd. Tegen laatstgenoemde beslissing heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Gezien de ernst van de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, de gronden die aan de het bevel ten grondslag liggen, waaronder de grond dat door (een van) de feiten de rechtsorde ernstig is geschokt, en het feit dat de rechtbank niet lang daarvoor ter terechtzitting het verzoek tot schorsing had afgewezen, had de raadkamer van de rechtbank behoren te motiveren waarom zij afweek van het kort daarvoor gegeven beslissing van de zittingsrechter. Zonder die motivering is die beslissing onbegrijpelijk. Het hof verwijst in dit verband naar de Aandachtspunten bij schorsing voorlopige hechtenis, zoals deze zijn vastgesteld door het LOVS (zie rechtspraak.nl)
Het hof ziet in hetgeen zijdens verdachte is aangevoerd op dit moment geen grond voor schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Nu het hof ook ambtshalve geen grond ziet voor schorsing van de voorlopige hechtenis, zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, vernietigen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis alsnog afwijzen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikel 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof vernietigt de beschikking voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis en bepaalt dat de voorlopige hechtenis van verdachte onverwijld verder ten uitvoer wordt gelegd.
Aldus gegeven op 17 augustus 2016 door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, F.A.M. Bakker en A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van J. Jansen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.