Uitspraak
in eerste aanleg: verzoeker,
in eerste aanleg: verweerster,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de op 9 juli 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
A. aan [verzoeker] te voldoen het salaris ad € 7.250 bruto per maand en overige emolumenten over de periode 1 oktober 2015 tot 1 maart 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50%, althans een verhoging door het Gerechtshof in goede justitie te bepalen;
3.De feiten
Artikel 2: contractduur/proeftijd/opzegging
Ik beschouw het MT zonder [de directeur] als niet handelingsbevoegd en daarmee nutteloos. Besluiten worden achteraf teruggedraaid en de herstructurering zoals besproken niet doorgevoerd. Daarnaast is het een zeer inefficiënt gebeuren met prietpraat tot in de diepste details. Ik wens hieraan niet meer deel te nemen.”
Als de structuur niet wijzigt waarbij externe adviseurs zich beperken tot het geven van advies en verantwoording afleggen aan het MT (en dus ook geen MT-lid zijn maar adviseur van het MT) en waar jij mij niet steunt in mijn rol en functie met de daarbij behorende zelfstandige bevoegdheden, zie ik voor verdere samenwerking geen toekomst.
Vandaag heeft u het vertrouwen in mij opgezegd en aangegeven direct te stoppen met onze samenwerking. De reden van het ontslag is mij niet bekend temeer daar het lijkt dat u mij verantwoordelijk stelt voor processen in de organisatie die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen. U heeft ook geen duidelijke reden aangegeven, die
Het gesprek op 1 oktober staat mij redelijk helder voor de geest want de discussie liep hoog op. Op een gegeven moment zei jij nadat [de directeur] opmerkingen maakte richting jouw persoon “Het hoeft voor mij niet meer als het zo moet” en liet [de directeur] zich ontvallen dan moet je maar stoppen. Jij bent vervolgens uit de vergadering weggelopen en bent even later weer teruggekomen en hebt je sleutels afgegeven. Volgens mij lag het initiatief hierdoor om op te stappen bij jou en niet bij [de directeur] . Ik ben het met je eens dat het vertrouwen tussen partijen zoek is en je had het ook al eerder aangegeven dat je het idee had dat je niet goed kon functioneren. Ik denk dus dat het het beste is dat partijen zo gauw mogelijk uit elkaar gaan.”
In het bewuste gesprek heb jij in het bijzijn van een aantal mensen gezegd naar aanleiding van mijn opmerkingen over jouw gedrag: “als je het zo ziet, is er voor ons geen samenwerking”. Ik heb daarop geantwoord: “en als je er zo over denkt is het verstandig dat jij opstapt”. Jij bent vervolgens daadwerkelijk zelf opgestapt en bent vertrokken. Daarna ben je nog een keer teruggekeerd om je spullen in te leveren. Ik heb jou niet ontslagen, jij hebt zelf bewust in het bijzijn van een aantal mensen de handdoek in de ring gegooid en hebt dat nog eens bevestigd door later jouw spullen in te leveren.”
Je bent niet ontslagen, je bent zelf opgestapt (…). Nogmaals ik ben bereid met jou aan tafel te gaan zodra ik terug ben en dat is al over enkele weken.”
Jij hebt het vertrouwen in mij opgezegd en jij wilde direct stoppen. (…) Er is ook nooit geen toenadering naar mij gezocht om de draad weer op te pakken. Uit alles blijkt dat je geen samenwerking meer wilde.”
Jij bent zelf weggelopen ik heb je niet opgezegd. Ik snap dan ook niet dat je het werk niet al lang hebt hervat. (...) Laat even weten of je maandag aan het werk gaat.”
Nu jij mijn arbeidsovereenkomst op 1 oktober jongstleden met onmiddellijke ingang hebt opgezegd, bestaat er op dit moment geen arbeidsovereenkomst tussen ons meer en dus ook geen reden om te komen werken. In dat verband is jouw verzoek aan mij om weer te komen werken erg merkwaardig, zeker nu je al lang een nieuwe controller voor mij in de plaats hebt aangetrokken. Enkel voor het geval er onverhoopt ooit mocht vast komen te staan dat er geen sprake is geweest van een onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst door jou op 1 oktober jl. - quod non - en er op dit moment dus toch nog een arbeidsovereenkomst tussen ons mocht bestaan, meld ik mij hierbij ziek. De door jou veroorzaakte situatie heeft dusdanig veel stress en onrust bij mij teweeg gebracht, dat ik momenteel ziek ben en niet in staat ben om te werken. Mocht daarover bij jou twijfel bestaan, dan zie ik wel een uitnodiging voor een consult met de bedrijfsarts tegemoet.”
Ik vind het jammer dat jij niet akkoord gaat met mijn voorstel. Ook vind ik het vreemd dat je geen tegenvoorstel doet. Daarnaast vind ik het eigenaardig dat je eerst aangeeft dat je mijn arbeidsovereenkomst onregelmatig hebt opgezegd om vervolgens te ontkennen dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd. In één van je mails schrijf je dat ik mezelf weer kan melden op het werk, terwijl je aan de andere kant bevestigd dat de arbeidsverhouding is verstoord. In het geval mijn arbeidsovereenkomst nu nog zou bestaan zou ik de draad weer kunnen oppakken. Dat betekent dat jij het vertrouwen in mij terug zou moeten geven en ik mijn taken met de daarbij behorende bevoegdheden weer zou kunnen uitvoeren. (...) Het verbaast mij dat je geenszins mij tegemoet wil komen, terwijl je aan de andere kant zomaar 150k laat liggen. In deze zaak kan ik zelfs een cruciale rol spelen door verklaringen af te leggen en eventueel te getuigen.”
Als jij mij het vertrouwen dat je hebt opgezegd niet teruggeeft, kan ik nooit functioneren. Zeker niet als financieel verantwoordelijke. Uiteraard ga ik op dit moment geen antwoorden geven over deze 150K. wel ben ik bereid mijn medewerking te verlenen dit te realiseren mits jij mijn voorstel accepteert.”
Je zegt dat de onderneming ergens € 150.000,00 laat liggen maar je wilt alleen informatie hierover geven als ik jouw voorstel aanvaard. Dit is regelrechte chantage! Ik neem dit heel hoog op. Ik verzoek je mij voor zaterdag schriftelijk alle informatie te verstrekken over deze vordering zodat we datgene kunnen incasseren wat ons kennelijk toekomt.
Het lijkt mij vooralsnog niet zinvol op de inhoud te reageren op jouw laatste e-mail van vorige week. Ik heb het verzoekschrift voor de rechter al klaarliggen. Echter als jij serieus met mij in gesprek wil ben ik bereid om a.s. zondag, zoals je hebt voorgesteld, een afspraak te maken. Graag zou ik van je willen weten waar en welk tijdstip.”
Ik kom op 24 november in Nederland aan en kan met jou op
Helaas kan dat niet meer wachten. Wettelijk dient het verzoekschrift uiterlijk komende week te zijn ingediend, derhalve was jouw eigen voorstel om op 15 november te praten ook de laatste mogelijkheid.”
Om een gesprek tussen ons mogelijk te maken heb ik zojuist een ticket geboekt om naar Nederland te komen. Ik zou voor willen stellen om mekaar te treffen op het kantoor van Napco Beds in Bemmel. Zou jou morgen, de 16e, schikken om 17:00 uur?? Ik hoop dat dit jou past omdat ik de 17e weer terug vlieg naar Bosnië.”
Helaas gaat dat niet meer. Vandaag was de laatste mogelijkheid”. waarna [de directeur] vervolgens op 15 november 2015 om 20:29 uur met de volgende reactie komt: “
Dus geen persoonlijk gesprek tussen ons??”
Is nu helaas niet meer mogelijk (…)”.
“
Bevindingen en Advies
14 januari 2016 aan de gemachtigde van Napco wordt gemeld: “
Via deze weg wil ik, zoals besproken ter zitting 12 januari 2016, nogmaals schriftelijk bevestigen dat cliënt zich nog steeds bereid en beschikbaar houdt voor zijn eigen of anders passende werkzaamheden bij uw cliënte. Graag hoor ik van u waar en wanneer cliënt zich moeten melden.”
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
€ 21.750,00 bruto;
5.De beoordeling in hoger beroep
Jij bent zelf weggelopen ik heb je niet opgezegd. Ik snap dan ook niet dat je het werk niet al lang hebt hervat. (...) Laat even weten of je maandag aan het werk gaat.” Dat in die periode sprake was van situatieve arbeidsongeschiktheid is onvoldoende gesteld en elk geval niet gebleken. Dat sprake was van een arbeidsconflict zoals waarvan [verzoeker] is uitgegaan, brengt zonder nadere toelichting die ontbreekt nog niet mede dat sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid in de hiervoor bedoelde zin. Dat bij Napco inmiddels een controller werkzaam was, zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, behoefde voor hem geen beletsel te zijn om terug te gaan, temeer niet nu, naar Napco onweersproken heeft aangevoerd, de bank de aanwezigheid van een controller in het kader van de financiering eiste, hetgeen [verzoeker] ook bekend was. Het hof verwijst voorts naar hetgeen hierna onder 5.9 zal worden overwogen. Tussen partijen staat voorts vast dat van arbeidsongeschiktheid in die periode geen sprake was. Het hof is van oordeel dat, zonder toereikende toelichting die ontbreekt, niet gebleken is van een voldoende reden om dit niet werken van [verzoeker] ten laste van de werkgever te laten komen.
14 januari 2016 beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van de bedongen arbeid en dat hij daartoe niet is opgeroepen of toegelaten. De vordering tot betaling van loon over ook deze periode is daarmee toewijsbaar. Grief 1 slaagt ook in zoverre. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief voor het overige.
€ 900,- per maand zal het hof afwijzen nu deze vergoeding krachtens de genoemde bepaling uitdrukkelijk strekt om naar de fabriek in Bosnië te reizen. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] geen werkzaamheden heeft verricht en dus ook niet deze kosten heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat over een ‘vaste’ onkostenvergoeding wordt gesproken is onvoldoende voor toewijzing. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [verzoeker] de vergoeding in de periode mei tot en met september 2015 heeft ontvangen zonder dat de vraag werd gesteld of de kosten waren gemaakt.
6.De beslissing
€ 600,- per maand over de periode 23 november 2015 tot 1 maart 2016;