In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Blue Gum V.O.F. over de uitleg en beëindiging van een franchiseovereenkomst. De franchiseovereenkomst, gesloten op 1 september 2012, had een looptijd van drie jaar en regelde de samenwerking tussen partijen voor het monteren en installeren van keukens. In juli 2013 ontstond er een conflict, waarbij Blue Gum stelde dat [appellant] de overeenkomst op 2 augustus 2013 mondeling had beëindigd. [appellant] betwistte dit en vorderde in reconventie een vergoeding voor onverschuldigd betaalde omzetfee en meerwerk. De rechtbank Gelderland wees de vorderingen van Blue Gum gedeeltelijk toe en die van [appellant] grotendeels af. In hoger beroep vorderde [appellant] vernietiging van de eerdere vonnissen en toewijzing van zijn vorderingen.
Het hof oordeelde dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], omdat zij geen processuele wederpartij waren in eerste aanleg. Het hof bevestigde de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en concludeerde dat [appellant] de franchiseovereenkomst op 2 augustus 2013 had beëindigd. Het hof oordeelde dat de uitleg van artikel 14.4 van de overeenkomst correct was en dat [appellant] een schadevergoeding van ten minste € 2.500, exclusief btw, verschuldigd was aan Blue Gum. De grieven van [appellant] werden verworpen, met uitzondering van de matiging van de contractuele boete, die werd verlaagd tot € 1.500. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen, met enkele aanpassingen in de bedragen en de rente.