ECLI:NL:GHARL:2016:6660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
15/01244 t/m 15/01246
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar en belastingaanslagen voor inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 augustus 2015. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag voor het jaar 2010, waarbij een belastbaar inkomen van € 24.315 was vastgesteld, en tegen een aanslag voor het jaar 2011 met een belastbaar inkomen van € 59.862. De Inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren afgewezen, en belanghebbende stelde dat de te late indiening van de bezwaarschriften niet aan haar kon worden verweten, maar aan haar adviseur. Het Hof oordeelt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en draagt de Inspecteur op om alsnog uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010 en 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/01244 tot en met 15/01246
uitspraakdatum:
16 augustus 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 augustus 2015, nummers AWB 14/2492 tot en met 14/2494, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.315. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 330. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 2.587.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.862. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 783.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 59.862. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 72.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de belastingaanslagen en beschikkingen ambtshalve gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 augustus 2015 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] en [D] .
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een eenmanszaak die als bedrijfsactiviteiten heeft de in- en verkoop van pluimveevlees.
2.2
De dagtekening van de onder 1.1 bedoelde navorderingsaanslag en beschikkingen is 28 mei 2013. De Inspecteur heeft op 15 juli 2013 een hiertegen gericht bezwaarschrift ontvangen met de dagtekening 11 juli 2013.
2.3
De dagtekening van de onder 1.2 en 1.3 bedoelde aanslagen en beschikkingen is 14 juni 2013. De Inspecteur heeft op 13 september 2013 een hiertegen gericht bezwaarschrift ontvangen met de dagtekening 12 september 2013.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Primair is in geschil de ontvankelijkheid van de bezwaren. Subsidiair is in geschil of de belastingaanslagen en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de te late indiening van de bezwaarschriften haar niet kan worden verweten. De adviseur heeft de bezwaarschriften te laat ingediend. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor zover het de vergrijpboete betreft, kan belanghebbende de toegang tot de rechter niet worden ontzegd. Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat de Inspecteur de bewijslast ten onrechte heeft omgekeerd en verzwaard en van een te hoge brutowinstmarge is uitgegaan. De Inspecteur bewijst niet dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Er is geen sprake van opzet, zodat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd.
3.3
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Inspecteur stelt zich subsidiair op het standpunt dat de belastingaanslagen en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De boekhouding van belanghebbende is geen betrouwbare basis voor de belastingheffing gebleken en belanghebbende heeft relatief en absoluut niet de vereiste aangiften gedaan. De bewijslast rust op belanghebbende, die niet erin is geslaagd aan te tonen dat de correcties onjuist zijn. De vergrijpboete is terecht opgelegd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en tot ontvankelijkverklaring van de bezwaren en vernietiging c.q. matiging van de belastingaanslagen en beschikkingen.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend.
4.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij ter zake van de termijnoverschrijding in verzuim is geweest. Zij voert daartoe aan dat zij de benodigde gegevens tijdig aan haar toenmalige adviseur heeft verstrekt. De toenmalige adviseur heeft de bezwaarschriften te laat ingediend en dit valt belanghebbende niet aan te rekenen. Er is dus sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus belanghebbende. Voor zover het om de vergrijpboete gaat ligt de bewijslast dat de termijnoverschrijding onverschoonbaar is, bij de Inspecteur. Hij is in deze bewijslast niet geslaagd, aldus opnieuw belanghebbende. Belanghebbende leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0469, af dat een bezwaar tegen een vergrijpboete altijd ontvankelijk is. Op basis van artikel 6 EVRM heeft belanghebbende recht op toegang tot de rechter. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.
4.3
Anders dan belanghebbende leidt het Hof uit het onder 4.2 genoemde arrest niet af dat een bezwaar tegen een vergrijpboete altijd ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat voor zover het bezwaar is gericht tegen de boete de bewijslast van hetgeen belanghebbende heeft gesteld om te onderbouwen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, niet op belanghebbende rust. Het Hof ziet evenwel geen aanleiding om aan de hand van een gewijzigde bewijslastverdeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de vergrijpboete tot een ander oordeel te komen dan de Rechtbank. De reden van de te late indiening van de bezwaarschriften, namelijk traag handelen van de toenmalige adviseur van belanghebbende, is duidelijk verwoord in de motivering van het beroepschrift in eerste aanleg. De Inspecteur betwist deze reden niet, zodat van hem niet behoeft te worden verwacht dat hij bewijst dat dit niet waar is of dat er een andere reden ten grondslag heeft gelegen aan de te late indiening van de bezwaarschriften. Het is aan het Hof om te beoordelen of de door belanghebbende opgegeven reden een verschoonbare termijnoverschrijding oplevert in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.4
Het doen en (na)laten van een door belanghebbende ingeschakelde derde dient in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Belanghebbende heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan dat in dit geval niet opgaat. Het trage handelen van de toenmalige adviseur levert dus geen verschoonbare termijnoverschrijding op, ook niet in het geval (of de zaak) waarin de vergrijpboete een rol speelt. De Inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
4.5
Gelet op het oordeel over de ontvankelijkheid van de bezwaren komt het Hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de belastingaanslagen en de vergrijpboete.
4.6
Artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering voor belastingaanslagen over het jaar 2010 en verder gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de onderhavige belastingaanslagen ook aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en zijn afwijzing van dit verzoek neergelegd in een – in hetzelfde geschrift opgenomen – voor bezwaar vatbare beschikking. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het beroepschrift eveneens had moeten aanmerken als een tegen deze beschikking gericht bezwaarschrift en dit op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht moeten doorzenden naar de Inspecteur. Het Hof zal, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, dit alsnog doen en de Inspecteur opdragen om alsnog uitspraak op bezwaar te doen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • draagt de Inspecteur op om voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010 en 2011, alsnog uitspraak op bezwaar te doen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 16 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.