ECLI:NL:GHARL:2016:639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
15/00046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de belastingrechter versus de algemene bestuursrechter in WOZ-gegevensverstrekkingsverzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die gegevens had verzocht op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met betrekking tot twee WOZ-objecten. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht had eerder een verzoek van belanghebbende om informatie afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.

Het Hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van belanghebbende om gegevens te verstrekken, moet worden beoordeeld aan de hand van de openbaarmakingsregeling in artikel 40 van de Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat de Wet WOZ een uitputtend karakter heeft en dat de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet van toepassing zijn. De heffingsambtenaar had de gegevens waarover hij beschikte openbaar kunnen maken, maar de beslissing om dit te doen valt niet onder de belastingwet zoals bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

Het Hof concludeerde dat de algemene bestuursrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de uitspraak van de rechtbank over een besluit op grond van artikel 40 Wet WOZ. Daarom verklaarde het Hof zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en droeg het de griffier op om de zaak door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00046
uitspraakdatum:
2 februari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2014, nummer UTR 14/1362, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 september 2013 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) verzocht hem op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gegevens te verstrekken met betrekking tot twee WOZ-objecten.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 7 november 2013 enige gegevens verstrekt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 februari 2014 het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 21 november 2014, verzonden op 28 november 2014, zich onbevoegd verklaard van het ingestelde beroep kennis te nemen.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 januari 2015, ingekomen bij het Hof op
dezelfde datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.8.
Partijen hebben het Hof toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft het Hof het onderzoek op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gesloten.

2.Overwegingen

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 9 september 2013 verzocht enige gegevens te verstrekken met betrekking tot de WOZ-objecten [a-straat] 29b en 29c. Belanghebbende is eigenaar van laatstgenoemd object. Belanghebbende heeft in de brief van 9 september 2013 zich niet beroepen op, noch verwezen naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn besluit van 7 november 2013 besloten de gegevens waarover hij beschikt openbaar te maken en belanghebbende daarvan kopieën te verstrekken.
2.3.
Naar het oordeel van het Hof dient belanghebbendes verzoek te worden beoordeeld aan de hand van de in artikel 40 Wet WOZ vervatte openbaarmakingsregeling. Deze regeling heeft een uitputtend karakter en zet de bepalingen van de Wob opzij (vgl. ABRvS 7 augustus 2013, nr. 201208505/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:629). Op het verzoek van belanghebbende is de Wob derhalve niet van toepassing.
2.4.
De beoordeling of de heffingsambtenaar op grond van de in artikel 40 Wet WOZ neergelegde openbaarmakingsregeling aan belanghebbende de door hem verzochte gegevens had moeten verstrekken, dient plaats te vinden in de procedure tegen de waardevaststelling van zijn woning door de in die procedure bevoegde rechter (vgl. ABRvS 11 december 2013, nr. 201208181/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:2326; ABRvS 2 april 2014, nr. 201308103/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1161).
2.5.
De beslissing van de heffingsambtenaar betreffende belanghebbendes verzoek om informatie is genomen op de voet van artikel 40 Wet WOZ. De waardebepaling of waardevaststelling van enige woning is niet aan de orde. De beslissing van de heffingsambtenaar betreft daarom naar het oordeel van het Hof niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), zodat daartegen geen beroep bij de belastingrechter openstaat. Het begrip ‘belastingwet’ is gedefinieerd in artikel 2, lid, 1, letter a, in samenhang met artikel 1 AWR. Daaronder worden verstaan zowel de AWR als andere wettelijke bepalingen betreffende de heffing van rijksbelastingen. De Wet WOZ is daaronder niet begrepen. Dat in artikel 30 Wet WOZ is bepaald dat met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV van de Wet WOZ bepalingen uit de AWR - waaronder artikel 26 AWR - van toepassing zijn, doet daaraan niet af, nu artikel 40 Wet WOZ (Hoofdstuk VII van de Wet WOZ) geen artikel is dat betrekking heeft op de waardebepaling of waardevaststelling.
2.6.
Op grond van artikel 8:1 Awb is de algemene bestuursrechter in deze bevoegd. Daaraan kan niet afdoen dat de gevraagde informatie wellicht een rol zou kunnen spelen in een procedure over een belastingaanslag, welke procedure niet tot de competentie van de algemene bestuursrechter behoort (vgl. HR 5 maart 2010, nr. 08/01707, ECLI:NL:HR:2010:BL6423).
2.7.
Op grond van artikel 12 van Bijlage 2 bij de Awb: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit genomen op grond van artikel 40 Wet WOZ geen hoger beroep worden ingesteld bij een gerechtshof. Gelet daarop is het Hof onbevoegd van het geschil kennis te nemen. Ingevolge artikel 8:105 Awb dient hoger beroep te worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het Hof zal met toepassing van artikel 6:15 Awb de zaak doorzenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof:
- verklaart zich onbevoegd om van het ingestelde hoger beroep kennis te nemen, en
- draagt de griffier op het hogerberoepschrift door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indien deze uitspraak in rechte is komen vast te staan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en
mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2016.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 2 februari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.