In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die gegevens had verzocht op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met betrekking tot twee WOZ-objecten. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht had eerder een verzoek van belanghebbende om informatie afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.
Het Hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van belanghebbende om gegevens te verstrekken, moet worden beoordeeld aan de hand van de openbaarmakingsregeling in artikel 40 van de Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat de Wet WOZ een uitputtend karakter heeft en dat de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet van toepassing zijn. De heffingsambtenaar had de gegevens waarover hij beschikte openbaar kunnen maken, maar de beslissing om dit te doen valt niet onder de belastingwet zoals bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Het Hof concludeerde dat de algemene bestuursrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de uitspraak van de rechtbank over een besluit op grond van artikel 40 Wet WOZ. Daarom verklaarde het Hof zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en droeg het de griffier op om de zaak door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.