In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 oktober 2015. De zaak betreft een jeugdige die in een justitiële jeugdinrichting verblijft en tegen wie een PIJ-maatregel is opgelegd. De PIJ-maatregel is een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, die kan worden opgelegd voor ernstige delicten. De jeugdige is geboren in 1995 en heeft een aantal misdrijven gepleegd, waaronder medeplegen van doodslag en mishandeling. De rechtbank had de maatregel verlengd met een termijn van twaalf maanden, maar de jeugdige en zijn raadsman hebben hiertegen beroep aangetekend.
Tijdens de zitting op 4 februari 2016 heeft het hof de jeugdige gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, en de advocaat-generaal. De deskundige van de jeugdinrichting heeft aangegeven dat er een behandelimpasse is en dat het recidiverisico hoog is. De deskundige adviseerde om de maatregel met achttien maanden te verlengen. De jeugdige en zijn raadsman hebben echter betoogd dat voortzetting van de maatregel niet in het belang van de ontwikkeling van de jeugdige is, gezien het gebrek aan een uitgewerkt behandelplan en de verharding van zijn problematiek.
Het hof heeft overwogen dat de wet niet voorziet in de situatie waarin een PIJ-maatregel is opgelegd voor een combinatie van misdrijven gepleegd voor en na de wetswijziging van 1 juli 2011. Het hof heeft besloten de oude regeling toe te passen, omdat deze gunstiger is voor de jeugdige wat betreft de maximumduur van de maatregel. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het hof de gronden van de rechtbank heeft overgenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de jeugdige in het licht van de wetgeving en de behandelopties.