ECLI:NL:GHARL:2016:6347

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
PIJ P15/0398
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van oude regeling bij PIJ-maatregel voor misdrijven gepleegd voor en na wetswijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 oktober 2015. De zaak betreft een jeugdige die in een justitiële jeugdinrichting verblijft en tegen wie een PIJ-maatregel is opgelegd. De PIJ-maatregel is een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, die kan worden opgelegd voor ernstige delicten. De jeugdige is geboren in 1995 en heeft een aantal misdrijven gepleegd, waaronder medeplegen van doodslag en mishandeling. De rechtbank had de maatregel verlengd met een termijn van twaalf maanden, maar de jeugdige en zijn raadsman hebben hiertegen beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 4 februari 2016 heeft het hof de jeugdige gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, en de advocaat-generaal. De deskundige van de jeugdinrichting heeft aangegeven dat er een behandelimpasse is en dat het recidiverisico hoog is. De deskundige adviseerde om de maatregel met achttien maanden te verlengen. De jeugdige en zijn raadsman hebben echter betoogd dat voortzetting van de maatregel niet in het belang van de ontwikkeling van de jeugdige is, gezien het gebrek aan een uitgewerkt behandelplan en de verharding van zijn problematiek.

Het hof heeft overwogen dat de wet niet voorziet in de situatie waarin een PIJ-maatregel is opgelegd voor een combinatie van misdrijven gepleegd voor en na de wetswijziging van 1 juli 2011. Het hof heeft besloten de oude regeling toe te passen, omdat deze gunstiger is voor de jeugdige wat betreft de maximumduur van de maatregel. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het hof de gronden van de rechtbank heeft overgenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de jeugdige in het licht van de wetgeving en de behandelopties.

Uitspraak

PIJ P15/0398
Beslissing d.d. 18 februari 2016
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
verblijvende in justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting] te [verblijfplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 oktober 2015, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van twaalf maanden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de jeugdige van 28 oktober 2015;
  • de aanvullende informatie van [jeugdinrichting] , gedateerd 14 januari 2016, met als bijlage het dertiende YouTurn perspectiefplan;
  • de ter zitting van het hof door mr. J.G.D. Rutten, de raadsman van de jeugdige, aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof heeft ter zitting van 4 februari 2016 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr. M.J.M van der Mark. Voorts heeft het hof als deskundige gehoord mevrouw [deskundige] , werkzaam als gedragswetenschapper bij [jeugdinrichting] .

Overwegingen

Het standpunt van de justitiële jeugdinrichting
Ter zitting van het hof heeft de deskundige aangegeven dat [jeugdinrichting] het advies handhaaft om de maatregel met achttien maanden te verlengen. Er bestaat geen onduidelijkheid over de kernproblematiek, maar de inrichting constateert wel een verharding daarvan. Omdat het recidiverisico hoog is, is besloten om de jeugdige niet meer met verlof te laten gaan. Om de band met zijn vader, die voor hetzelfde delict als de jeugdige gedetineerd is, te verstevigen, mag de jeugdige hem wel twee keer per week onder begeleiding bezoeken. Er is sprake van een behandelimpasse. De jeugdige verblijft momenteel alleen op een groep ten gevolge van zijn negatieve invloed op anderen in eerdere groepen. Dit is volgens de deskundige geen wenselijke situatie, maar er is altijd een medewerker voor hem beschikbaar en er wordt hem onderwijs aangeboden. Daarnaast is hem hulp aangeboden bij de verwerking van zijn verleden, maar daar doet de jeugdige niets mee. ForCA zal - bij wijze van
second opinion- hernieuwd onderzoek gaan doen. De jeugdige kan hiervoor pas definitief worden aangemeld indien er geen zaken meer onder de rechter zijn. ForCA zal dan adviseren over de vraag hoe de behandelimpasse doorbroken kan worden en hoe de antisociale houding in de persoonlijkheid van de jeugdige beïnvloed kan worden. Indien dat een gemotiveerd advies is, zal [jeugdinrichting] dit overnemen, ook als dit betekent dat de maatregel moet worden beëindigd.
Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
De jeugdige en zijn raadsman hebben afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe hebben zij aangevoerd dat, ondanks het hoge recidiverisico, voortzetting van de maatregel niet langer in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige is. Er ligt geen uitgewerkt plan waaruit blijkt hoe de behandeling vorm zal worden gegeven. Pas na hernieuwd onderzoek, dat nog moet plaatsvinden, zal de jeugdinrichting hier meer over kunnen zeggen. Eerdere gedragsmatige interventies hebben er niet toe geleid dat de problematiek van de jeugdige is opgelost – sterker nog: zijn kernproblematiek is verhard – en de jeugdige is niet gemotiveerd voor behandeling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar de (aanvullende) informatie van de jeugdinrichting en het verhandelde ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en verlenging van de maatregel met achttien maanden. Het is duidelijk dat er nog het nodige moet worden gedaan om het recidiverisico terug te dringen. De advocaat-generaal is van mening dat de impasse moet worden doorbroken; een ForCA-plaatsing kan uitkomst bieden.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.
Het hof constateert dat een deel van de indexdelicten (medeplegen van doodslag, medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen) is gepleegd na de inwerkingtreding op 1 juli 2011 van de Wet van 13 december 2010 tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties (Stb. 2010, 818). Ingevolge de overgangsregeling in die wet geldt voor die feiten de nieuwe regeling van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel en de verlenging van de maximum duur van de maatregel met een jaar. Eén indexdelict (mishandeling) is gepleegd voor 1 juli 2011 zodat ingevolge de overgangsregeling voor dat feit op die punten het voordien geldende recht van toepassing is.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welk recht moet worden toegepast, nu de wet niet voorziet in een veroordeling ter zake van een combinatie van misdrijven gepleegd voor en na 1 juli 2011. Het hof is van oordeel dat het voor die datum geldende recht moet worden toegepast, nu de oude regeling wat betreft de maximumduur van de maatregel voor de jeugdige gunstiger uitvalt dan de nieuwe regeling.

Beslissing

Het hof:
bevestigtde beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2015 met betrekking tot de jeugdige
[jeugdige].
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. A.B.A.P.M. Ficq als raadsheren,
en drs. G. Mensing en drs. E.M.M. Mol als raden,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl als griffier,
en op 18 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.