ECLI:NL:GHARL:2016:6131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
200.181.928/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding met co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2006, en om een bijdrage in de kinderalimentatie. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft zich verzet tegen deze verzoeken en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2006 zijn gehuwd en dat de echtscheiding op 10 september 2012 is uitgesproken. In het ouderschapsplan dat destijds is opgesteld, is co-ouderschap overeengekomen, waarbij het kind in beginsel van donderdag tot en met maandagochtend bij de vader verblijft. De vrouw heeft echter verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat het kind ook in de weekenden bij haar kan verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals de gewijzigde werktijden van de vrouw en haar nieuwe woonsituatie, die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen.

Het hof heeft de zorgregeling aangepast, zodat het kind in de even weken bij de vrouw verblijft en in de oneven weken bij de man, met specifieke afspraken voor vakanties en feestdagen. Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat er relevante wijzigingen van omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen, maar heeft de bestreden beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.928/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/368524 / FL RK 14-986 en C/16/368527 / FL RK 14-988)
beschikking van 12 juli 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C.M. Montessori te Almere,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad respectievelijk Almere, van 3 november 2014 en 11 september 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 december 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Montessori van 8 februari 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Maste van 8 februari 2016 met productie(s);
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, in het kader van zijn adviserende taak, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2006 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 10 september 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 november 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige] ). De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man.
3.3
De vrouw heeft met haar huidige partner nog een zoon, [B] , geboren [in] 2015.
3.4
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan opgesteld, beide ondertekend op 12 juli 2012. In het ouderschapsplan zijn zij - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
"Co-ouderschap
Partijen zullen de verdere opvoeding en verzorging van het kind in co-ouderschap voortzetten waarbij het kind in beginsel van donderdag tot en met maandagochtend bij de vader zal verblijven en de overige dagen bij de moeder.
(…)
Financiën
Ieder van de ouders draagt in het eigen huishouden de (eigen) kosten van het kind. Kosten buiten het huishouden (school, clubjes, sport e.d.) zullen door de ouders, ieder voor de helft, worden betaald. De ouders zien over en weer af van eventuele aanspraak op kinderalimentatie. De kinderbijslag voor het kind komt toe aan de man en vrouw, ieder voor de helft."
(…)
Vakanties / Feestdagen
Vakanties en feestdagen zullen zoveel mogelijk in overleg worden vastgesteld. Tijdens de zomervakantie zal het kind gedurende maximaal 2 aaneengesloten weken bij de vader / moeder verblijven. Dit zal tenminste 4 maanden van tevoren tussen partijen worden vastgesteld. Op gemaakte afspraken wordt niet teruggekomen, tenzij beide partijen hiermee akkoord zijn. Afspraken gelden slechts voor dat ene jaar. De overige weken en feestdagen worden in overleg vastgesteld. Partijen zullen elkaar informeren over buitenlandse reizen.
(…)
Wijzigingen
De ouders zullen deze regeling in onderling overleg alleen met wederzijdse goedkeuring kunnen aanpassen. Incidentele wijzigingen zullen informeel overeengekomen kunnen komen, structurele wijzigingen uitsluitend schriftelijk."
3.5
In voornoemde echtscheidingsbeschikking van 10 september 2012 is de inhoud van het convenant en het ouderschapsplan opgenomen.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 3 november 2014 heeft de rechtbank de beslissingen op alle verzoeken van de vrouw (over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie) aangehouden en de man en de vrouw opgedragen aan de rechtbank inlichtingen te verschaffen over de resultaten van of het verloop van de mediation en de gewenste voortgang van de procedure.
3.7
De vrouw heeft ter zitting in eerste aanleg van 31 juli 2015 haar verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ingetrokken.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 september 2015 heeft de rechtbank de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 10 september 2012 gewijzigd en de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw als volgt vastgesteld:
- van maandagochtend tot donderdagochtend naar school;
- eenmaal per maand, de laatste zondag van de maand, van 9.00 uur tot 19.00 uur, tenzij Ajax de laatste zondag van de maand een thuiswedstrijd speelt, dan de zondag daarvoor van 9.00 uur tot 19.00 uur.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 11 september 2015 een bedrag van € 67,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de zorgkosten van [de minderjarige] . De rechtbank heeft het meer of anders gevraagde afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie).
4.2
De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van 11 september 2015 te vernietigen - zo leest het hof - voor zover deze ziet op de zorgregeling en in zoverre opnieuw rechtdoende:
Primair:
- haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling, inhoudende dat [de minderjarige] in de ene week van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school en in de andere week van woensdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de man verblijft en de andere dagen bij de vrouw, alsnog toe te wijzen;
en voorts te bepalen dat:
- de zomervakantie, de kerstvakantie en alle tweeweekse vakanties tussen partijen bij helfte worden verdeeld, waarbij de vrouw in 2016 de eerste helft van de genoemde vakanties zal hebben (ook van de kerstvakantie 2016/2017) en de man de tweede helft en in het volgende jaar andersom (en zo verder);
- de vakantie zal aanvangen op vrijdagmiddag (uit school) ongeacht de vraag waar [de minderjarige] het betreffende weekend volgens de weekendregeling zou verblijven en voorts de wisseldag (in het midden van de vakantie) te bepalen op zaterdag 18.00 uur en voorts te bepalen dat het laatste weekend van iedere vakantie zal worden doorgebracht bij degene bij wie [de minderjarige] de voorafgaande week in het kader van de vakantieregeling heeft verbleven, ongeacht de geldende weekendregeling, in die zin dat [de minderjarige] door de betreffende ouder op maandagochtend weer naar school wordt gebracht;
- [de minderjarige] altijd kerstavond bij de vrouw zal doorbrengen en altijd eerste of tweede kerstdag bij de man zal doorbrengen, ongeacht de vraag bij wie hij de betreffende week verblijft;
- [de minderjarige] op nieuwjaarsdag enkele uurtjes zal verblijven bij de ouder waar hij niet de tweede week van de kerstvakantie verblijft;
- de door het hof vast te stellen reguliere zorgregeling in vakanties van één week zal blijven doorlopen;
en voorts te bepalen dat
- [de minderjarige] in de even weekends bij de vrouw zal zijn en in de oneven weekends bij de man (of andersom).
Subsidiair, voor het geval - zo leest het hof - het hof het door de vrouw ingestelde beroep ongegrond mocht verklaren verzoekt zij het hof:
- de beschikking van 11 september 2015 te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat [de minderjarige] tot donderdagochtend (naar school) bij de vrouw zal verblijven en opnieuw rechtdoende alsnog te bepalen dat [de minderjarige] tot 19.00 uur 's avonds bij de vrouw zal verblijven;
- te bepalen dat [de minderjarige] één keer per maand een volledig weekend bij de vrouw zal verblijven.
Althans een zodanige regeling te treffen als het hof wenselijk acht.
4.3
De man heeft het hof verzocht:
1. in principaal appel:
primair: de vrouw in het appel tot wijziging van de zorgregeling niet-ontvankelijk te verklaren;
subsidiair: het appel van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen;
2. in incidenteel appel:
primair: de bestreden beschikking op het onderdeel met betrekking tot de kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren;
subsidiair: het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen;
3. met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Naar het oordeel van het hof is er sprake van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen. De vrouw heeft thans, anders dan ten tijde van het uiteengaan van partijen het geval was, een eigen woning. Voorts heeft zij met haar huidige partner, met wie zij samenwoont, een zoon gekregen en zijn haar werktijden gewijzigd. Voor zover de man heeft betoogd dat de vrouw haar werktijden flexibel kan indelen, is het hof van oordeel dat in hoger beroep voldoende is gebleken dat de vrouw een re-integratietraject heeft gevolgd, dat op grond daarvan haar werktijden zijn gewijzigd en dat de vrouw in dat verband geen invloed (meer) heeft op haar werktijden.
5.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de huidige zorgregeling goed verloopt. De vrouw heeft verklaard dat de voornaamste reden voor haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling is dat zij graag wil dat [de minderjarige] niet alleen op doordeweekse dagen maar ook gedurende het weekend bij haar verblijft. Volgens de vrouw is dit ook de wens van [de minderjarige] . Het hof zal daarom eerst de verzoeken van de vrouw voor zover deze zien op de weekenden bespreken.
5.3
De vrouw heeft onder meer verzocht een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] in de ene week van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school en in de andere week van woensdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de man verblijft en de andere dagen bij de vrouw. [de minderjarige] verblijft bij deze regeling derhalve, zoals door de vrouw ook verzocht, om het weekend bij de vrouw. Subsidiair heeft de vrouw verzocht een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] , in aanvulling op de bestaande zorgregeling, één keer per maand een weekend bij haar verblijft.
5.4
De man heeft in hoger beroep betwist dat de zorgregeling moet worden opgevat als een co-ouderschap. Volgens de man is de bij het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling een voortzetting van de situatie zoals die bestond ten tijde van het huwelijk. De man acht deze voortzetting in het belang van [de minderjarige] . Bovendien heeft de man zijn werktijden op deze regeling afgestemd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De in het ouderschapsplan overeengekomen afspraak dat [de minderjarige] van donderdag tot maandagochtend bij de man verblijft, is gebaseerd op de omstandigheid dat de vrouw destijds veelal in het weekend werkte, dat zij geen eigen woonruimte had en doordeweeks makkelijker met [de minderjarige] bij vrienden kon verblijven dan in het weekend. In de onderhavige procedure is gebleken dat de vrouw inmiddels, met haar huidige partner, een eigen woning heeft en dat haar werktijden zijn veranderd, waardoor zij thans meer doordeweeks werkt in plaats van in het weekend. Uit de door de vrouw overgelegde brief van haar werkgever van 25 februari 2016 blijkt dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015 werkt volgens een schema van om het weekend, in de week zonder weekend drie dagen door de week.
5.6
Gelet op de hiervoor genoemde gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de vrouw, is de vrouw thans in staat [de minderjarige] ook in het weekend bij zich te hebben. Het hof acht het - mede gelet op de omstandigheid dat partijen in het ouderschapsplan zijn uitgegaan van een regeling waarbij de zorg over [de minderjarige] vrijwel gelijkelijk tussen partijen is verdeeld - in het belang van [de minderjarige] dat hij niet alleen doordeweeks maar ook in een weekend bij de vrouw verblijft, temeer nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] het leuk vindt om (volgens de huidige regeling eenmaal per maand) op zondag bij de vrouw te verblijven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de (doordeweekse) omgang bij de vrouw goed verloopt. Met de man is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat die (doordeweekse) regeling wordt gehandhaafd, nu die al geruime tijd geldt en [de minderjarige] daaraan gewend is geraakt. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de regeling die de vrouw primair verzoekt niet aansluit op de werktijden van de man en dat als vastgesteld kan worden aangenomen dat de man niet zonder meer in staat is zijn werktijden te wijzigen.
Omdat [de minderjarige] nog nooit een weekend bij de vrouw heeft verbleven en [de minderjarige] doordeweeks reeds het merendeel van de dagen bij de vrouw verblijft, ziet het hof aanleiding om de weekendregeling op één weekend per maand te bepalen. Het hof zal dan ook bepalen dat [de minderjarige] elk laatste weekend van de maand, van zaterdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij de vrouw zal verblijven, tenzij - zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld - Ajax de laatste zondag van de maand een thuiswedstrijd speelt; in dat geval het weekend daarvoor van zaterdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof uit de stukken en het verhandelde ter zitting de indruk heeft gekregen dat [de minderjarige] tegen beide ouders lijkt te zeggen wat die ouder wil horen. Zo heeft de moeder verklaard dat [de minderjarige] tegen haar heeft gezegd dat hij graag meer tijd met/bij haar wil doorbrengen. De vader heeft daarentegen verklaard dat [de minderjarige] tegen hem heeft gezegd dat hij niet in het weekend naar de vrouw wil. Het hof acht het zeer waarschijnlijk dat [de minderjarige] kampt met een ernstig loyaliteitsconflict en acht deze situatie zeer zorgelijk. Zoals reeds ter zitting met partijen besproken raadt het hof de man en de vrouw aan om hiervoor hulp in te schakelen, bijvoorbeeld via " [C] ".
5.7
Vorenstaand oordeel brengt mee dat het hof het primaire verzoek van de vrouw inhoudende dat [de minderjarige] in de ene week van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school en in de andere week van woensdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de man verblijft en de andere dagen bij de vrouw, zal afwijzen. Met betrekking tot het (subsidiaire) verzoek van de vrouw betreffende de donderdag zijn partijen het in hoger beroep eens dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat [de minderjarige] van maandagochtend tot donderdagochtend naar school bij de vrouw verblijft. Tussen partijen is niet in geschil dat [de minderjarige] van maandagochtend tot donderdagavond 19.00 uur bij de vrouw verblijft, zoals partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen en zoals partijen deze regeling altijd, ook na de bestreden beschikking, zijn nagekomen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen en bepalen dat [de minderjarige] van maandagochtend tot donderdagavond 19.00 uur bij de vrouw verblijft. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [de minderjarige] feitelijk wekelijks op woensdag bij de grootouders (vz) verblijft.
5.8
Met betrekking tot de regeling voor de vakanties en feestdagen, overweegt het hof als volgt. Los van de vraag of de vrouw dit verzoek ook in eerste aanleg aan de rechtbank heeft voorgelegd, heeft de vrouw dit verzoek in ieder geval in hoger beroep aan het hof voorgelegd, zodat het hof hierna zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5.9
Het hof acht het - mede in het licht van de in het ouderschapsplan door partijen gemaakte afspraak over de zorg over [de minderjarige] - in het belang van [de minderjarige] redelijk om, zoals door de vrouw verzocht, alle tweeweekse vakanties (waaronder de zomer- en kerstvakantie) bij helfte te verdelen, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste helft van de vakanties bij de vrouw zal blijven en de tweede helft bij de man, en in de oneven jaren andersom. Het hof zal daarbij bepalen, conform het verzoek van de vrouw, dat de vakantie aanvangt op vrijdagmiddag uit school, ongeacht de vraag waar [de minderjarige] het betreffende weekend volgens de weekendregeling zou verblijven en voorts dat het wisselmoment (in het midden van de vakantie) op zaterdag om 18.00 uur is. Het laatste weekend van iedere vakantie zal [de minderjarige] doorbrengen bij degene bij wie [de minderjarige] de voorafgaande week in het kader van de vakantieregeling heeft verbleven, ongeacht de geldende weekendregeling, waarbij [de minderjarige] op maandagochtend door die ouder weer naar school zal worden gebracht.
Het hof acht met betrekking tot de vakanties van één week of korter het verzoek van de vrouw eveneens in het belang van [de minderjarige] en zal derhalve bepalen dat in deze vakanties de reguliere zorgregeling doorloopt.
Voorgaande regeling brengt mee dat [de minderjarige] in de zomervakantie drie aangesloten weken bij de vrouw zal verblijven. Het hof acht, anders dan de man heeft betoogd, een verblijf in de vakanties bij één van de ouders van langer dan twee weken, voor [de minderjarige] , die inmiddels negen jaar is, niet te lang. Het hof is voorts van oordeel dat de man zijn stelling dat het voor hem niet altijd mogelijk is een (bepaalde) week in de schoolvakantie vrij te nemen, onvoldoende heeft onderbouwd. Ook aan de stelling van de man dat het niet de wens van [de minderjarige] is om een hele week bij één van de ouders te verblijven, gaat het hof voorbij nu [de minderjarige] , zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.6 reeds vermeld, bij de vrouw kennelijk andere wensen uit, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht.
5.1
Met betrekking tot Kerst en Oud en Nieuw is tussen partijen met name in geschil bij wie [de minderjarige] op kerstavond verblijft en of op nieuwjaarsdag een paar uur omgang dient plaats te vinden met de ouder bij wie hij niet in de tweede week van de kerstvakantie verblijft. In hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen zowel met Kerst als met Oud en Nieuw één dag bij de ene ouder verblijft en één dag bij de andere ouder. Naar het oordeel van het hof is het echter voor [de minderjarige] duidelijker en qua wisselingen minder belastend, wanneer de standaardregeling geldt inhoudende dat [de minderjarige] in de even jaren met Kerst bij de vrouw verblijft en met Oud en Nieuw bij de man en de oneven jaren andersom. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig bepalen. Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat vaak pas kort voor de kerstdagen duidelijk is wanneer [de minderjarige] bij haar zal verblijven tijdens Kerst en Oud en Nieuw. De man heeft dit weliswaar betwist, maar het hof sluit niet uit dat een verdeling van deze dagen door partijen conflicten kan opleveren. Het hof gaat ervan uit dat bovenstaande regeling niet alleen duidelijkheid voor [de minderjarige] zal geven maar ook voor de ouders, zodat eventuele terugkerende geschillen over de invulling van deze feestdagen voorkomen kunnen worden.
5.11
Nu partijen, zo hebben zij ter zitting in hoger beroep verklaard, reeds onderling afspraken hebben gemaakt over de zomervakantie voor dit jaar, zal het hof bepalen dat bovenstaande regeling ten aanzien van de zomervakantie geldt met ingang van het schooljaar 2016/2017.
Kinderalimentatie
* Wijziging van omstandigheden (grieven 1, 2 en 6 van het incidenteel hoger beroep)
5.12
De grieven 1, 2 en 6 van het incidenteel hoger beroep van de man richten zich tegen het volgende oordeel van de rechtbank:
"De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw opgevat dient te worden als een beoordeling van de draagkracht van de man door de rechtbank met inachtneming van de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de hoogte van de kinderalimentatie niet eerder inhoudelijk getoetst aan de wettelijke maatstaven. De rechter die de kinderalimentatie vaststelt, oordeelt zelfstandig met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder daarbij gebonden te zijn aan hetgeen de ouders ter zake onderling zijn overeengekomen. Dit impliceert dat de rechter van een overeenkomst tussen de ouders kan afwijken, ook zonder dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek volgens welke voorwaarden van relevante gewijzigde omstandigheden of van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven sprake dient te zijn.
De rechtbank zal dan ook de behoefte van de minderjarige bepalen en beoordelen of de man dient bij te dragen in de kosten van de minderjarige en zo ja met welk bedrag."
5.13
De man heeft zich - kort gezegd - op het volgende standpunt gesteld. De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift als gewijzigde omstandigheid uitsluitend de wijziging van de zorgregeling aangevoerd en niet de draagkracht van de man. Volgens de man is de rechtbank dan ook buiten de grenzen van het geschil getreden door te oordelen dat het verzoek van de vrouw opgevat dient te worden als een beoordeling van de draagkracht van de man door de rechtbank met inachtneming van de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft de rechtbank, zo stelt de man, niet gevraagd naar het inkomen van de man ten tijde van de scheiding, zodat de rechtbank niet kon vaststellen of op dat punt een wijziging van omstandigheden aan de orde is. Voorts is de man van mening dat artikel 1:401 BW een bepaling van regelend recht is en niet van openbare orde. Volgens de man zijn partijen overeengekomen dat zij ieder in natura bijdragen in het levensonderhoud van [de minderjarige] en hebben zij niet afgezien van kinderalimentatie. Verder betwist de man dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden of van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man stelt dat de vrouw daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek betreffende de kinderalimentatie.
De man heeft in grief 6 van het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet heeft vastgesteld of de initiële beschikking door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen of van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De man stelt dat de rechtbank dit wel had dienen vast te stellen, alvorens bevoegd te zijn tot een hernieuwde beoordeling.
5.14
De vrouw is van mening dat de rechtbank haar verzoek terecht als een eerste vaststelling heeft beschouwd. Volgens de vrouw is de bepaling in het ouderschapsplan dat de ouders over en weer afzien van een eventuele aanspraak op kinderalimentatie, ingevolge het bepaalde in artikel 1:400 lid 2 BW nietig. Daarnaast voert de vrouw aan dat sinds het opstellen van het ouderschapsplan de zorgregeling is gewijzigd en de draagkracht van de man is toegenomen, waardoor er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden. Verder is de vrouw van mening dat er geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.15
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de overeenkomst die partijen destijds hebben gesloten in strijd is met het bepaalde in artikel 1:400 lid 2 BW en is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan de in artikel 1:401 BW gestelde voorwaarden. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat ook wanneer sprake is van een door de rechter op basis van een overeenkomst tussen partijen vastgestelde kinderalimentatie, bij een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld dient te worden of aan de maatstaven als vermeld in artikel 1:401 BW is voldaan (vgl. HR 22 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0400 en de conclusie van de P-G in ECLI:NL:PHR:2013:BZ1466). Het hof zal hierna derhalve alsnog toetsen of de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 10 september 2012, in welke beschikking de inhoud van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan is opgenomen, door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.16
Naar het oordeel van het hof heeft de man terecht gesteld dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep duidelijk is geworden hoe de financiële situatie van partijen was ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan. Daardoor kan niet beoordeeld worden of op dat punt sprake is van een wijziging van omstandigheden. Echter, zoals hiervoor reeds naar voren is gekomen, is wel vast komen te staan dat de werktijden van de vrouw gewijzigd zijn sinds het opstellen van het ouderschapsplan, dat zij met haar huidige partner een zoon heeft gekregen en dat de zorgregeling is gewijzigd. Naar het oordeel van het hof zijn er dan ook relevante wijzigingen van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
5.17
Het hof merkt ten overvloede het volgende op. De vrouw heeft als gewijzigde omstandigheid tevens aangevoerd dat zij, anders dan partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen, niet de helft van de kinderbijslag van de man ontvangt. Ter zitting heeft de man zich bereid verklaard het door de vrouw in te dienen verzoek bij de Sociale Verzekeringsbank om de helft van de kinderbijslag rechtstreeks aan haar uit te keren, te ondertekenen. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen dit onderling zullen regelen.
* Bijdrage van verzorgende ouder (grief 3)
5.18
De man heeft in grief 3 betoogd dat er geen grond bestaat om aan de vrouw een bijdrage voor [de minderjarige] te verstrekken. Volgens de man is er geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, een bijdrage voor datzelfde kind aan de andere ouder dient te verstrekken. De man stelt dat de wetgever heeft beoogd dat de kinderalimentatie wordt betaald door de niet-verzorgende ouder.
5.19
De vrouw heeft gesteld dat het mogelijk is om een bijdrage vast te stellen ten behoeve van de ouder waar het kind niet ingeschreven staat.
5.2
Op grond van artikel 1:404 BW zijn partijen verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het standpunt van de man dat een onderhoudsbijdrage slechts aan de niet-verzorgende ouder kan worden opgelegd, strookt niet met dat artikel en vindt ook overigens geen steun in de wet of jurisprudentie.
5.21
Het voorgaande brengt mee dat, anders dan de man in zijn grieven heeft betoogd, de vrouw wel ontvankelijk is in haar inleidend verzoek inzake de kinderalimentatie.
* Woonlasten van de man (grief 4)
5.22
De man heeft zich in grief 4 op het standpunt gesteld dat zijn woonlasten (de eigenaarslasten) hoger zijn dan het forfaitaire bedrag, nu hij de echtelijke woning heeft overgenomen.
5.23
De vrouw heeft betwist dat de man een hogere woonlast heeft dan de forfaitaire woonlast. Bovendien is dit volgens de vrouw geen omstandigheid die van invloed is op de vast te stellen kinderalimentatie.
5.24
Het hof overweegt als volgt. In het berekeningssysteem voor kinderalimentatie wordt met een forfaitair bedrag van 30% van het netto besteedbaar inkomen aan woonlasten rekening gehouden. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dat, zoals de man stelt, de eigenaarslasten van zijn woning € 233,- hoger zijn dan het forfaitaire bedrag, wordt door de vrouw gemotiveerd weersproken, doch vormt naar het oordeel van het hof ook op zichzelf onvoldoende aanleiding voor afwijking van de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen en kan in ieder geval niet prevaleren boven de onderhoudsplicht van de man voor [de minderjarige] .
* Zorgkorting (grieven 4 en 5)
5.25
Volgens de man is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat [de minderjarige] gemiddeld vier dagen per week bij de vrouw verblijft. Naar de mening van de man dient een zorgkorting van 75% te worden toegepast nu [de minderjarige] meer dan 60% van de tijd bij de man verblijft en hij het merendeel van de verblijfsoverstijgende kosten betaalt.
5.26
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht een zorgkorting van 35% heeft toegepast.
5.27
De kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week - vakanties meegerekend - dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. De gedachte hierachter is dat de feitelijke zorgverdeling er toe leidt dat de ouder, waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, voor een deel niet in de behoefte van het kind hoeft te voorzien, omdat de andere ouder daar in natura in voorziet in de periode dat het kind bij hem verblijft. Om die reden dalen de kosten die de verzorgende ouder ten behoeve van het kind heeft. Uitgangspunt hierbij is en blijft dat de ouder waar het kind hoofdverblijf heeft de ‘vaste lasten’ voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport en dergelijke.
Als vuistregel worden de zorgkosten uitgedrukt in een percentage van de behoefte, hetgeen de volgende zorgkorting oplevert:
15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week
25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week
35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week,
waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in ruime zorgregelingen of co-ouderschap.
Bij andere afspraken over kostenverdeling kunnen de onderhoudsplichtigen in onderling overleg een ander of geen kortingspercentage toepassen.
5.28
Het hof ziet, anders dan de man, geen aanleiding om af te wijken van deze forfaitaire berekening. Nu er tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de kostenverdeling is het hof met de rechtbank van oordeel dat overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep een zorgkorting van 35% in aanmerking genomen dient te worden.
* Conclusie kinderalimentatie
5.29
Gelet op het voorgaande en het feit dat de berekening van de rechtbank voor het overige niet ter discussie is gesteld, zal het hof de bestreden beschikking voor zover het betreft de kinderalimentatie, bekrachtigen.
5.3
Het hof zal gelet op het familierechtelijke aspect en de uitkomst van de procedure de proceskosten tussen partijen compenseren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 11 september 2015, voor zover het de zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 10 september 2012 voor wat betreft de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling;
stelt de volgende zorgregeling vast tussen [de minderjarige] , geboren [in] 2006, en de vrouw:
- van maandagochtend tot donderdagavond 19.00 uur;
- het laatste weekend van de maand van zaterdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, tenzij Ajax de laatste zondag van de maand een thuiswedstrijd speelt, in dat geval het weekend daarvoor van zaterdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur;
bepaalt dat alle tweeweekse vakanties (waaronder de zomer- en kerstvakantie) bij helfte worden verdeeld, waarbij [de minderjarige] in de even jaren de eerste helft van de vakanties bij de vrouw zal blijven en de tweede helft bij de man, en in de oneven jaren andersom, met dien verstande dat de regeling ten aanzien van de zomervakantie eerst zal gelden met ingang van het schooljaar 2016/2017;
bepaalt dat de vakantieregeling aanvangt op vrijdagmiddag uit school, ongeacht de vraag waar [de minderjarige] het betreffende weekend volgens de weekendregeling zou verblijven, dat het wisselmoment (in het midden van de vakantie) zaterdag om 18.00 uur is en dat [de minderjarige] het laatste weekend van iedere vakantie zal doorbrengen bij degene bij wie [de minderjarige] de voorafgaande week in het kader van de vakantieregeling heeft verbleven, ongeacht de geldende weekendregeling, waarbij deze ouder [de minderjarige] ook op maandagochtend naar school zal brengen;
bepaalt dat gedurende alle vakanties van één week of korter de reguliere zorgregeling geldt;
bepaalt dat [de minderjarige] in de even jaren met Kerst bij de vrouw verblijft en met Oud en Nieuw bij de man en in de oneven jaren andersom;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 12 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.